zaterdag 21 oktober 2017

Earthship

Ik praat veel en de meeste woorden rollen vrij makkelijk uit mijn mond. Ik heb geen probleem met Worcestershiresaus of fierljeppen. Met de eerste niet omdat ik het nooit gebruik en met de tweede niet omdat ik dat woord zo vaak hoor dat ik het ondertussen met mijn ogen dicht kan zeggen.

Zo ben ik thuis de recordhouder in het zeggen van “ik mix de whisky met de whiskymixer”: 83 keer achter mekaar zonder te struikelen. Dat lukt overigens alleen als je de daad niet bij het woord voegt. Nu houd ik sowieso niet van gemixte whisky. Ik drink ‘m liever puur, no rocks. Maar de ervaring leert dat er na een glas of vijf meer miskeys gewhiksed dan whiskeys gemixed worden in de whiskymixer.

Nu ben ik bezig met het creëeren van een nieuw probleem: achter fort Maarsseveen gaan we een deel van de oorspronkelijke wal terug bouwen. Dat op zich is een uitdaging en geen probleem. Het wordt een holle wal, gemaakt van sloopmateriaal en gedekt met aarde. Zodat er vanaf de buitenkant weer een aarden wal te zien is en er aan de binnenkant zes ateliers en een extra zaaltje ontstaan. Met als mooie duurzame uitdaging om dit bouwwerk geheel zelfvoorzienend te maken: met eigen stroom, eigen water en biotoiletten. Zo’n ding noem je een earthship. En daar ligt het probleem: ik krijg dat woord niet zonder te struikelen over mijn lippen. Ik weet twee zinnen van te voren dat het er aan zit te komen. Ik bereid me vast voor maar eenmaal aangekomen bij het earthship gaat mijn tong dwarsliggen en dan komt het woord er uit alsof ik te hard over een verkeersdrempel fiets.

En dat is erg vervelend, zeker nu ik bezig ben met alle voorbereidingen. In alle presentaties kom ik dat woord weer tegen. Natuurlijk probeer ik het zoveel mogelijk met omschrijvingen te doen maar je ontkomt er niet aan om het beestje zo af en toe toch bij de naam te noemen. Er is wel een oplossing: de uitspraak gaat mij namelijk stukken beter af nadat ik vijf glazen whisky achter de kiezen heb. Dan is mijn tong volkomen relaxed, maar dan is het earthship ook helaas het enige woord dat nog vloeiend loopt.


Het moet dus anders en ik denk dat ik maar hulp moet gaan zoeken. We hebben straks mensen nodig die het leuk vinden om te komen helpen met bouwen en ik denk dat ik ook maar op zoek ga naar een sidekick die iedere keer als ik dat ene woord uit moet spreken voor mij in kan vallen. Sollicitaties via de website...

Zeldzaam

“Kijk, een roodborstje!”, zei een meisje vorige week tijdens de buitenles met de polderwachter in het natuurgebied in Waverveen. 
“Nee”, zei de polderwachter, “kijk eens goed”. 
“Oh nee, hij is blauw!”
“Dus dat is een...?”
“Blauwborstje?” Zo makkelijk kan het zijn.

Ik heb dat meisje en haar vriendinnen die om ons heen stonden wel even verteld dat dat niet iedere keer gebeurde tijdens de les: dat we een blauwborst spotten. Kluten, lepelaars en bergeenden volop. Ook leuk, maar de blauwborst is een zeldzaamheid.

En dan hoop ik dat ze ‘s avonds aan tafel vertelt dat ze die dag een blauwborst heeft gespot. En dat haar ouders dan weten dat dat het hoogtepunt van de dag moet zijn geweest. Want dat is natuurlijk nog maar de vraag: weten zij hoe weinig je zo’n beestje ziet? Met andere woorden: wat is voor deze mensen ‘zeldzaam’? Je kan namelijk ook denken dat alles wat vliegt een spreeuw is. Dan heb je zwarte en witte, grote en kleine spreeuwen en spreeuwen met een lange of een korte snavel. En een kip is een spreeuw die “tok” zegt. Waarbij ik aan moet tekenenen dat er bij mijn ouders op het dak vroeger echt een spreeuw woonde die kon tokken als een kip. En als zo’n ‘spreeuw’ net op de pas geverfde schutting heeft gezeten dan heb je er een met een rood of met een blauw borstje. Pas als je doorhebt dat het hier om verschillende soorten vogels gaat en dat je sommige daarvan vaker ziet dan andere, dan pas kan je gelukkig worden van de eerste gierzwaluw (zo’n spreeuw die klem zit met z’n pootje) van het jaar. Of van het spotten van een blauwborst.

Ik ga tijdens mijn buitenlessen niet op zoek naar zeldzame dieren. Hoe leuk het ook is om een ringslang te zien of een blauwborst, hoe graag ik ook een keer de zeearend over zou zien vliegen als ik vertel over imposante rovers, het blijft een grote gok als je op zoek gaat naar die dieren. En teleurstelling na afloop van de excursie ligt op de loer. Want de kans op het spotten van een zeldzaamheid is natuurlijk heel klein. Dat zal vast iets te maken hebben met het feit dat ze zeldzaam zijn.

Voor ons, natuurkenners bij uitstek is het wel duidelijk wat zeldzaam is en wat niet. Een blauwe reiger, een kraai en een meerkoet zijn niet zeldzaam, die kom je altijd tegen. Nee, zo’n vogeltje wat je nooit ziet, wat op waarneming.nl een volksverhuizing aan vogelaars met telelenzen veroorzaakt, dat is zeldzaam.

Maar hoe zit dat met een ICT-consultant die zijn dagen in de auto en op het kantoor doorbrengt? Die een keer in de maand naar buiten gaat, is voor zo iemand niet iedere vogel, zelfs een spreeuw, zeldzaam?

Dus als je zeldzame vogels wilt spotten kan je twee dingen doen: de app van waarneming.nl installeren of jezelf opsluiten en nog maar een keer per maand naar buiten gaan. 


Of je kan natuurlijk ook gewoon genieten van een spreeuw...

De waarheid

Jawel, ik ga mij er aan wagen: aan de waarheid. Want het zit mij niet lekker. Aan het eind van mijn wandelingen zijn er wel eens mensen die twijfelen aan het waarheidsgehalte van mijn verhaaltjes. En dat is niet leuk. Voor mij. Een gids van de historische kring of het IVN wordt vaak op zijn blauwe ogen vertrouwd, en hoewel ik de blauwste ogen heb van allemaal, heb ik toch vaak wat meer moeite om mijn gasten te overtuigen. Dat zit mij niet lekker. Als ik terugfiets naar huis en ik weet dat mensen zeggen: “Hij kan leuk praten, die polderwachter, maar wat hij zegt moet je maar met een korreltje zout nemen”, dan voelt dat toch als een teleurstelling. Een vorm van pijnlijk onbegrip. Want ik bedoel het niet verkeerd.
Over het algemeen gaat het zo: in den beginne is er een gebeurtenis en daarna volgen de verhalen. Die naarmate de gebeurtenis verder weg is (dat kan zowel in afstand als in tijd) steeds sterker kunnen worden. Maar het kan ook andersom. Ooit had ik om de spoedcursus polsstokspringen van enige urgentie te voorzien het verhaal verzonnen dat er aan de andere kant van de sloot een imaginair schaap op haar rug lag. Daar moet je naar toe om het dier weer op de poten te helpen. Dan is zo'n polsstok een heel handig hulpmiddel om de sloot met enig gemak over te steken. Als je weet hoe dat moet. Vandaar de spoedcursus. En toen gebeurde het: nadat ik het verhaal al vele malen had verteld, liep ik met een groep door de polder en toen lag er aan de andere kant van de sloot een schaap op haar rug. Dus ik moest naar de overkant om het dier te helpen. Zo kan een verzonnen verhaal dus ook later waar worden. Eerst het verhaal, dan de gebeurtenis.
Sinds kort sluit ik mijn wandelingen af met een klein experiment. Ik laat twee door mij gekozen vrijwilligers tegenover elkaar gaan staan. Met net genoeg ruimte tussen hen in om doorheen te lopen. Ik vraag ze goed te kijken naar de komende gebeurtenis, waarna ik met een paar ferme stappen door het poortje loop. Dat was het. Daarna vraag ik ze om een kort en bondig antwoord. Om zonder poespas, zonder verdere uitweiding gewoon de waarheid te vertellen. Ik vraag ze dan: “Van welke kant kwam de passant, van links of van rechts?” En dan zie je de worsteling om inderdaad gewoon te zeggen waar het op staat. Het valt niet mee, want zonder bijzinnen krijg je twee volkomen tegenstrijdige ‘waarheden’. De een zegt van links, de ander van rechts. Terwijl hier natuurlijk de waarheid door het midden liep. De waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid is te groot, die behoeft veel te veel bijzinnen. Bij een goed verhaal kiest de verteller een, soms best triviaal standpunt.
Zo ben ik laatst over een slootje gesprongen. Gevolgd door een aantal gasten. Ik heb ze verteld dat ze, om het verhaal wat sappiger te maken best wat mogen overdrijven. Tot ik hoorde dat zij vertelden dat ze over een sloot waren gesprongen van dertien meter. Dat was natuurlijk niet de bedoeling, want op de foto was duidelijk te zien dat die sloot veel langer was dan dertien meter. Hij was minstens vijftig meter. Ik heb ze dus verteld dat ze, zonder de waarheid geweld aan te doen, best mogen zeggen dat ze over een sloot van vijftig meter zijn gesprongen.
In de breedte welteverstaan, maar een goed verteller weet ook wanneer hij zijn verhaal moet eindigen…

Ouwe koe

U kent ‘m wel: de volkswijsheid ‘je moet geen ouwe koeien uit de sloot halen’. Maar als u een koe in de sloot ziet, weet u dan of u te maken heeft met een jong of een oud exemplaar? De meeste koeien die in de sloot belanden zijn de jonge beesten die in het voorjaar weer naar buiten mogen en zich niet laten remmen door schrikdraadjes, hekken of sloten. Vaak komen die er zelf weer uit, en als dat niet lukt dan rukt de brandweer uit om de boer te helpen. Want een jonge koe heeft nog een heel (productief) leven voor zich, die moet je niet laten zwemmen. Jonge koeien moet je wel uit de sloot halen.
Laatst hoorde ik het verhaal van een bio-boer die uit liefde een oude koe op zijn land had lopen. De koe had jaren dienst gedaan als melkleverancier, was geadopteerd door adoptie(h)ouders uit de stad en mocht haar laatste jaren gewoon op de boerderij slijten. Tot de dood er op volgde. En dat is ondertussen gebeurd: ze is gestorven op het land. Mooi, en zielig. Want de volgende dag stond de inspectie op de stoep met de vraag of de boer de koe had verwaarloosd. En dat is een lastige. Nee denk ik, want de koe had een eigen stukje land, kreeg iedere dag te eten en twee dagen voor het einde was de dokter nog bij haar geweest om haar te onderzoeken. Die had overigens wel gezegd dat ze beter een spuitje kon krijgen. Waarop de boer vroeg of dat was omdat ze pijn had, maar dat bleek niet het geval. Ze was gewoon erg oud. Nou moet je geen menselijke emoties op een koe projecteren of omgekeerd, maar het is een aardig experiment om te bedenken hoe wij zouden handelen bij een oud mens. Die zijn ook niet meer productief en zien er vaak ook niet erg aantrekkelijk meer uit, soms ronduit verwaarloosd. Maar om daar dan ook een spuit in te zetten, ik durf het bijna niet eens op te schrijven…
Wij zijn met onze oudjes aardig op weg om ze uit het straatbeeld te verwijderen door ze in bejaardenhuizen te stoppen en te zorgen dat er zo weinig personeel is dat ze niet meer buiten komen. En ook in onze gebouwde omgeving wordt alles wat maar een beetje riekt naar ouderdom overgeschilderd, rechtgetrokken of afgebroken en nieuw gebouwd. Opgeruimd staat netjes. En toch vind ik dat je best wat vaker oude dingen mag tegenkomen, van hangouderen op een bankje tot ruïneuze gebouwen in het landschap. Want het zou toch mooi zijn als je voor oude dingen niet meer speciaal naar het museum of het bejaardenhuis moet, maar dat je het ook gewoon op straat, in het wild kan tegenkomen? Al is het niet voor de schoonheid, dan wel ter contemplatie: memento mori…
Kortom: ik pleit er voor om vaker ouwe koeien uit de sloot halen.

De wacht

Ik wacht nu al tien jaar en ik heb het wachten tot een vorm van kunst gemaakt. Ik beheers de techniek van het goede wachten. Iets dat in de eerste plaats ligt aan het kiezen van het juiste voorzetsel. Als je ergens óp wacht kan dat inderdaad vervelend worden, maar ik wacht ergens ín. En dat is, mits je het op de goeie plek en de juiste manier doet, erg inspirerend.
Een ware wachter doet eigenlijk niets. Een ware wachter wacht. Zijn aanwezigheid is zijn functie. Ik wacht dus ik ben. Neem Rembrandts Nachtwacht, of de veldwachter van vroeger. Lekker een beetje lopen wachten in het dorp. Zo nu en dan de jeugd een standje geven wanneer zij van de brug in het water spuugden en het hondje van de slager terug naar huis brengen wanneer hij achter het hondje van de bakker aan was gegaan. En verder was het wachten in het zonnetje. Maar veldwachters hebben we niet meer. Net zo min als nacht- en brugwachters. Goed, er zit nog iemand in het hokje bij de brug in het dorp, maar dat is niet zoals het hoort. Een brugwachter hoort bij de brug te staan en je op je valie te geven wanneer je nog net onder de slagboom door probeert te schieten als het licht al op rood staat. Een echte brugwachter zit niet in een hokje op een beeldscherm te turen. Da’s een virtuele brugwachter, nep dus.
We hebben nog wel wachters, alleen heten die niet zo. Vogelaars zijn bijvoorbeeld goede wachters: uren zitten wachten tot zo’n klein bruin vogeltje voor je kijker verschijnt. En dan? Gezien, gevinkt en de vogelaar is voldaan. En vissers zijn ook goede wachters. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat het ze werkelijk gaat om het vangen van een vis. Die haal je hier op de hoek van de straat, klaargemaakt met uitjes en zuur. Waarom zou je daar al die moeite voor doen? Nee, het gaat de ware visser om het zitten aan de waterkant waarbij de vangst van een vis als hinderlijke onderbreking mag worden gezien. Ik zou zeggen: doe geen haakje meer aan de lijn, dan kun je als visser, als walkantwachter je geluk niet op (om maar niet te spreken van de vis).
En wat doet de ware wachter tijdens de wacht? “Niets”, zeg ik dan, maar dat is niet helemaal waar. Want tijdens het wachten worden de gedachten geordend, problemen opgelost en nieuwe plannen geboren. En zo blijkt wachten dus een zeer effectieve tijdsbesteding. Dat zouden meer mensen moeten doen.
Ik wacht nog even.

Het gat

Ik heb tijdens mijn natuurgidsencursus goed opgelet en ik kan mij nog goed herinneren dat een van de docenten zei: “Je moet niet iets vertellen over iets wat er niet is”. Een wijze les die ik goed in mijn oren heb geknoopt. Dit betekent dus dat je geen verhaal moet vertellen over een mooie bloem die nog niet bloeit of over de schitterende zang van een vogel die je gisteren hoorde fluiten. Dus als ik bij een muskusrattenbouw (het holenstelsel van de rat) een verhaal over muskusratten vertel, doe ik eigenlijk iets wat niet mag. Eigenlijk zou ik niet iets over de rat moeten vertellen want die zie je niet, maar het verhaal zou moeten gaan over dat wat er wel is: het gat.
En dan is de vraag: wat is een gat? Een gat is niet niets. Als een ijsvogel geen holte in een steile wand heeft gemaakt is het gewoon een steile wand. En niet een steile wand zonder gat. Pas als het ijsvogeltje zijn werk heeft gedaan zie je het gat. Dan zie je niet niets. Je ziet het ontbreken van grond: je ziet een gat. Dus een gat is iets. En dat is grappig, want als een gat een ding is, bestaan er dan ook halve gaten of is elk gat een heel gat? Kan je een gat verplaatsen? Stel: ik vind een boomstam met een gat er in en ik wil dat gat mee naar huis nemen, hoe doe ik dat? Ik kan de boomstam oppakken en meenemen, maar dan neem ik eigenlijk het omhulsel van het gat mee. Kan ik het gat niet in een doosje duwen en dan een dekseltje er op doen? Dan heb ik een doosje met een gat er in. Maar als er dan een gat in het doosje komt, kan mijn gat er dan uitvallen? En hoe vind ik mijn gat dan weer terug?
Misschien moet u dit stukje een paar keer lezen om er een gat in te zien. En mocht u de smaak te pakken hebben dan raad ik u aan om het boekje ‘over gaten en andere dingen die er niet zijn’ eens op te zoeken in de lokale boekhandel. Daarin leest u ook dat er vier soorten gaten zijn: een deuk (als je met je vinger een klein stukje in de klei drukt), een holte (als je je hele vinger er in drukt), een gang (als je er aan de andere kant weer uit komt) en een intern gat (een luchtbel in een homp klei). Maar wat gebeurt er als je die homp klei met die luchtbel in tweeën snijdt? Heb je dan twee halve gaten?
U ziet: zo kan je dus toch een aardig gesprek hebben over iets wat er niet is…

Vreemde vogels

De Kwak kan er ook niks aan doen. Dat ‘ie Kwak genoemd wordt bedoel ik. Hij roept het niet, hij doet het niet en hij lijkt in de verste verten niet op een eend of een kikker.
En ik kan het weten, want ik heb hem gezien. Deze zomer aan de plas bij onze camping in de Noordoostpolder. Het was een juveniel, een kwakje dus. En aangezien de kwak een schemer-jager is, hebben wij een paar avonden met een aantal mannen met kijkers naar het kwakje staan kijken. Dat is vreemd, althans volgens een aantal mede-kampeerders, want ook zij kwamen ‘s avonds vreemde vogels kijken. Zonder kijker, met klapstoel en een kop koffie keken zij naar de opgewonden mannen aan de rand van de plas. Er zijn er voor minder opgepakt.
En ik moet u zeggen: dit was niet de eerste keer dat mij zoiets is overkomen. Sinds ik mij bij tijd en wijle met natuurvorsers naar buiten begeef, bevind ik mij met eninge regelmaat in dit soort situaties. Vorig jaar lag ik tussen de vogelaars aan de rand van een weiland in de Bethunepolder te kijken naar de kwartelkoning. Althans: het beestje zelf zag je niet, slechts enkelen hebben hem gehoord, maar het was een excursie waard om een rondje langs de spotters te doen met hun Nikkon Nikkors (‘misschien spotten we de zeldzame AF-S 80-400’), de Canon EF’s en de Sigma AF-fen. Ziet u het voor u? En kan ik mij ook nog goed de schemerige avonden herinneren waarop wij met de vleermuiswerkgroep door de Maarssense nieuwbouwwijken trokken op zoek naar broedkolonies. Een groepje mannen die in het donker opgewonden met piepende kastjes naar slaapkamerramen staan te gluren. Met de rug tegen het bordje: Attentie Buurtpreventie!
En zoals iedere man heb ik natuurlijk ook wel eens tegen een boom geplast. Dit behoort immers tot een van de OER dingen die je eens in je leven moet hebben gedaan. Sommige plassen, andere praten en er zijn zelfs mensen die uren met hun neus tegen een boom gedrukt staan. Heb ik dus ook gedaan tijdens de excursie kostmossen. Tot ik door een agent op mijn schouder werd getikt met de vraag of ik tegen de boom stond te plassen. “Nee agent, ik bestudeer hier de korstmossen”. De boete voor het voor de gek houden van een ambtenaar in functie bleek hoger dan die voor wild-plassen.
Kortom: wees u bewust dat u soms vreemder bent dan de vogel in uw kijker. En dan maar hopen dat het natuurgidsenpasje van het IVN oom agent overtuigt van uw groene bedoelingen.

Bladblazers

Daar waar vroeger de zondagochtend werd ingeluid door de kerkklokken en onze vrolijk kwinkelerende gevederde vrienden, wordt tegenwoordig menig vroege vogel overstemd door het geblaas van een bladblazer. En ik hoor liever twiet-twiet dan BWEEEEEHHHHHH
Nou vraag ik mij zowiezo af of het een goed idee is om de winterse bladerdeken weg te blazen. Krijgt de aarde (en een ieder die zich daar heeft ingegraven) het dan niet koud? Zijn al die blaadjes geen nieuwe voeding voor een volgend seizoen en is dat bladertapijt niet ook gewoon ‘mooi’? Nee blijkbaar, want in ons land van orde en netheid moet ook de winterse tuin strak geknipt, geschoren en opgeblazen zijn BWEEEEEHHHHHH
Dat al dat bladblowen je naar de hersens stijgt, wil ik onderbouwen met de volgende waarnemingen. Ten eerste: Laatst waaide het. Windkracht 5. Deze weersomstandigheid weerhield een zondagochtend-heer er niet van om de bladeren uit zijn tuin precies over de grens tussen hem en zijn buurman te blazen. Dat deed hij zeer netjes: de lijn liep precies in het verlengde van de haag tussen de parkeervakken. Maar niet voor lang, want een stevige windvlaag zorgde er voor dat het zojuist schoongeblazen erf van achteren werd aangeblazen met een nieuwe lading gebladerte BWEEEEEHHHHHH
Maar het kan nog gekker: Ik zag laatst iemand die met zijn bladblazer de blaadjes uit een boom stond te blazen! HAHAHAHAHA! Maar dit valt natuurlijk onder de noemer ‘de natuur een handje helpen’: de klaar-over voor de pad, de trooster voor de huiler en de blazer voor het blad.
Wat is er toch mis met onze bezem? Ik heb laatst het pad naar het fort weer aangeveegd met als resultaat zweet op de rug en spierpijn op de volgende dag. Ziedaar de effecten van een uurtje sportschool a €15,- Goed voor lijf en leden dus. Of heb ik het mis en ligt precies daar het probleem? Dat die mannen van de groenvoorziening het niet meer mogen: vegen met de bezem? Dat het in de ARBO is vastgelegd dat zij als impies met een blower de blaadjes van de stoep moeten blazen BWEEEEEHHHHHH
Is er dan niets goeds te zeggen over de bladblazer? Jawel. Ik heb goed nieuws voor onze heks. Dat verhaaltje van heksen op bezemstelen is leuk, maar daar klopt natuurlijk niets van. Heksen, laat staan bezems, kunnen niet vliegen. Bladblazers wel. Ooit zag ik een aflevering van de Mithbusters op Discovery waarin zij met vier bladblazers en een stoel op een houten plaat een hoovercraft fabriceerden. En die werkte! BWEEEEEHHHHHH dwars door de studio! Dus heksen, weg met die ouderwetse bezemstelen, schaf uzelf een bladblazer aan en u kunt (nu echt) de lucht in!

De reiger

Vogels kijken is niet makkelijk. Althans, het kijken lukt nog wel, maar als je dan aan iemand moet vertellen wat je hebt gezien moet je zo’n vliegend verenpakje een naam geven. Het handigst om mee te beginnen is een grote vogel waar niet te veel tot de familie behoren en waarvan het onderscheid duidelijk is.
Reigers bijvoorbeeld. Mooie vogels zijn ‘t, en slim ook. Zij weten dat je de mens te vriend moet houden, en dan het liefst een mens met een hengel aan de slootkant. Grote kans dat die zorgt dat je jouw maaltje toegeworpen krijgt. Ik heb het hier natuurlijk over de meest voorkomende uit de reigerfamilie: de blauwe reiger, die overigens grijs van kleur is. Deze ‘blauwe’ reiger heeft ook nog een wat zeldzamer neef: de zilverreiger die, u raadt het al, niet zilver is maar wit. Hoewel, als je hem op het goede moment treft: aan de slootkant in het zonlicht dan is ‘ie inderdaad witter dan wit. Bijna zilver.
En dan hebben deze reigers ook nog een nog zeldzamer achterneef, bruin van kleur: de purperreiger.
Maar goed, ik snap het wel. Deze sierlijke vogels moeten ook sierlijke namen dragen. Grijze, witte en bruine reiger klinkt toch veel minder goed dan blauwe, zilver en purperreiger.
En juist als je denkt te weten hoe het zit en je vertelt een vogelaar dat je net een zilverreiger in de polder hebt gezien zal hij zeggen: “oh leuk, was het een grote of een kleine?” Blijkt daar ook nog onderscheid in te zitten ;-((

Pop up

Ik ben een man. Dat wil zeggen: ik ben niet zo van het ‘winkelen’. Ik koop mijn schoenen altijd bij dezelfde winkel. En dan ook nog het liefst dezelfde schoenen. Ze zitten lekker, zijn praktisch en ze passen goed. Letterlijk en figuurlijk. Als mens ben je op zoek naar zekerheid. Naar vaste waarden. Een vaste baan, een blijvende relatie en een bakker die al honderd jaar op dezelfde plek bakt.
Maar onder de huidige economische omstandigheden verandert dat. Je hoort de laatste tijd vaak ‘stilstand is achteruitgang’, je moet met je tijd meegaan. Als je als bakker je recept niet aanpast dan kan je na 99 jaar de deur sluiten. (Hoewel je volgens mij nu juist met traditioneel gebakken brood volgens eeuwenoud recept wel weer nieuwe klanten de winkel in trekt, dus zo eenvoudig is die economie nog niet…). Maar goed, veel oude bedrijven sluiten de deuren.
En dan? Leegstand is ook achteruitgang. Als je geen invulling geeft aan lege panden verloedert de buurt en voor je het weet groeit er van alles in de lege schappen. En dat is voor ons natuurfreaks wel weer heel spannend: nieuwe (korst-)mosjes, schimmels en kruipende beestjes die kunnen uitgroeien tot iets wat we niet meer hadden. Neem de Oostvaardersplassen die bij een vorige recessie niet zijn ingevuld met de voorgenomen bedrijfsgebouwen en nu onze mateloos populaire ‘nieuwe wildernis’ zijn geworden. En als er één gebied is waar resultaten uit het verleden wel garantie bieden voor de toekomst, dan is het wel de natuur. Laat een broodje onbelegd liggen en je kan er de donder op zeggen dat er van alles op gaat groeien.
Wij, mensen van de natuur vinden dat fantastisch, maar onze medeburgers zien liever wat anders dan die vieze schimmels en kriebelende beestjes. Dus wordt er tegenwoordig hard gezocht naar nieuwe invullingen voor leegstaande gebouwen om te voorkomen dat de natuur het van ons overneemt. Nieuwe winkels zijn er niet veel, dus gaan we voor een alternatieve invulling: pop up! Een tijdelijke pop-up green-store (ook natuur, alleen binnen de beperking van een pot), een kunstgalerie of studentenwoningen. Die overigens op hun beurt ook een mooie voedingsbodem vormen voor nieuwe natuur.
Ik vind het wel spannend, ik houd wel van verrassingen. Ik weet nog wel een paar braakliggende terreinen die liggen te wchten op pionierplantjes en pop-up festivals. Dus kom maar op met die ideeen voor een tijdelijke invulling. Ruimte zat!
En hoe moet dat nou met mijn schoenen? Ach, klompen lopen ook lekker. Ik weet nog wel een eeuwenoud bedrijfje dat weet hoe je ze maakt…

Zandkastelen bouwen

Ik zit er aan te denken om een 3d printer aan te schaffen. Ik word zo langzamerhand een beetje een luie beeldhouwer. En het lijkt mij wel leuk om met een paar muisklikken concrete luchtkastelen te kunnen bouwen…
Maar goed, u komt hier niet om te luisteren naar mijn persoonlijke dilemma’s over luxeproducten. U komt hier voor een goed verhaal. Over zee en zand. Om te beginnen: de zee.
Kent u het spelletje zand- of zeelopertje? Je gaat naar de zee, trekt je schoenen uit en loopt zo dicht mogelijk naar het water. Als er een golf komt loop of ren je, al naar gelang de snelheid van de golf terug. Het spel wordt nog spannender wanneer je je schoenen niet uit trekt. Een foutje levert je dan een nat zeik op voor de rest van de dag. Wat ook erg leuk is, is om je niet om te draaien en weg te rennen maar om achteruit te proberen de golf te snel af te zijn. Als dat mis gaat er er geen sprake van ‘nat zeik’ maar van ‘zeik nat’.
Men zegt trouwens dat iedere zevende golf hoger is dan de voorgaande zes. Maar ik weet niet zeker of dit echt waar is. Lijkt mij een kwestie van uitproberen…
Dit is een leuk spelletje voor het korte intermezzo tussen twee golven. Ik ken ook mensen die dit spel spelen met hun handdoek, parasol, bolderkar, schep, 3d-printer, koelbox, oma en eb en vloed. Zij komen aan bij hoog water, leggen hun handdoek, parasol, bolderkar, schep, 3d-printer, koelbox en oma op het droge zand en bij eb. En wanneer de zee zich langzaam terugtrekt, trekken zij er met hun handdoek, parasol, bolderkar, schep, 3d-printer, koelbox en oma stapje voor stapje achteraan. Velen die dit spel voor de eerste keer spelen worden verrast door de vloed die sneller opkomt dan je denkt. En dan kan je ervanuit gaan dat ze hun handdoek, parasol, bolderkar, schep, 3d-printer, koelbox en oma niet allemaal snel genoeg op het droge hebben en zitten ze dus met een natte handdoek, parasol, bolderkar, schep, 3d-printer, koelbox of oma.
Maar voor sommigen, vooral voor kinderen, duurt dit spel veel te lang en wordt het al gauw saai. Veel leuker is het om de tijd tussen twee hoge waterstanden nuttig te besteden. Met het bouwen van een zandkasteel.
Er waren eens drie jongetjes die gingen een dagje naar het strand: Willibrord, Jan en Andries. Zij verveelden zich al snel met het kijken hoe mensen hun hele hebben en houwen heen en weer schoven over het strand en besloten een wedstrijd zandkastelen bouwen te gaan doen.
Willibrord was de oudste en hij besloot zijn zandkasteel het verst in zee te maken op een plek waar drie gaten in het zand zaten, putten noemde hij ze. Het werd een heel mooi kasteel, Willibrord was zo trots als een pauw, tot er een grote golf kwam die het werk met de grond gelijk maakte. Alleen het kerktorentje dat hij gemaakt had van een mooi puntig steentje bleef staan. Daar heeft oma overigens nog lelijk haar teen aan gestoten toen zij uren later even lekker ging pootjebaaien.
Jan had grotere plannen. Hij wilden niet één kasteel bouwen, maar hij was van plan om een groot stuk strand in te polderen en daar zeven kastelen neer zetten. Jan was een kunstenaar in de dop: met grote plannen, mooie verhalen en een enorme berg fantasie. Om de dijk rond zijn polder te versieren verstevigde hij hem met de speelgoedpaardjes die hij had meegenomen van thuis. Toen hij zag dat de zee wel erg dichtbij kwam haalde hij de bolderkar en legde die op z’n kop voor zijn dijk om de zee te stoppen.
Andries kwam kijken en lachte zich rot. “Hahaha, hij maakt dijken van ouwe karren en dooie paarden!” Dat kon beter. Maar terwijl zij lekker bezig waren met hun dijkversterkingen kwam de zee steeds dichter bij. Niet te stoppen met bolderkarren, palenrijen, zandtaluuds of basaltglooiingen.
Dus zij besloten alles plat te gooien. En een stukje hogerop bouwden zij met z’n allen een nieuw zandkasteel. Compleet met een kerk en een stevige dijk. Maar toen kwam er een vervelend Duits jongetje en die schopte het kasteel kapot.
Maar goed, de drie jongens gingen niet bij de pakken neer zitten. Zij pakten hun schep en gingen aan de wederopbouw. Met een nog stevigere dijk. Die ze zelfs met groot materieel (hun vader) op Deltahoogte brachten en toen waren ze eindelijk daar waar ze altijd al hadden willen zijn: het karwei was geklaard. Af, over, uitgespeeld, klaar. De schep kon aan de wilgen.
Maar da’s niks voor jonge jongens. Dat zou betekenen dat zij stil zouden moeten gaan zitten en kijken naar hoe iemand met zijn handdoek, parasol, bolderkar, schep, 3d-printer, koelbox en oma met de vloed speelt. Boring! Hollandse handen jeuken. Hollandse handen houden niet van duimen draaien. Hollandse handen willen scheppen. Liefst letterlijk.
Hier loopt dit verhaaltje naadloos over in de realiteit. In de werkelijkheid van vandaag de dag. Wij Hollanders kunnen niet stilzitten en kijken naar gedane arbeid. Wij moeten iets ‘doen’. Gelukkig verschijnt er op zo’n moment een stukje in de krant over dat er weer nieuwe grote waterprojecten nodig zijn. Maar dan heb je ook wel zand nodig voor ontwikkelen nieuwe zand- en/of luchtkastelen, want bijna niemand (alleen mijn vader) kan zandkastelen bouwen met basalt. Daarom wordt er nu gewerkt aan een nieuwe berg zand voor scheppende Hollanders.
We leven namelijk in lange tijd van van laag water. Maar de vloed komt er ooit weer aan en dan moeten we allemaal wegwezen. Dus laten we de tussentijd goed gebruiken en zandkastelen bouwen. Pak uw schep, uw emmertje of uw sleephopperzuiger, en aan de slag!
Ik krijg nu trouwens opeens een goed idee! Ik ga eens vragen of ik zo’n sleephopperzuiger aan kan sluiten op mijn 3d printer! Moet je eens opletten wat voor zandkastelen ik daar mee kan bouwen!

Duurzaamheid

Ik merk dat ik door de jaren een lichte allergie voor dingen die als duurzaam worden aangeprijsd heb opgelopen. Het is eigenlijk net als met goud. Echt goud heb ik geen problemen mee, maar ik ben geen kenner dus ik zie niet direct het verschil met bladgoud. Daarom kom ik zo min mogelijk met goud in aanraking en vermijd ik het begrip duurzaamheid ook zoveel ik kan. Maar soms moet je. Face your fears! En om een passende metafoor te vinden voor dit verhaaltje heb ik een plek gezocht die ik als wandelaar en fietser ook beter kan vermijden: de snelweg.
U kent ‘m wel: de A2. Daar zitten we met z’n allen in auto’s die met een snelheid van 100 km/uur één kant op gaan. Zolang iedereen zich aan de snelheid (en de juiste richting) houdt is dat heel comfortabel. Vooruitgang noemen we dat. En dat willen steeds meer mensen: met volle vaart vooruit. En het liefst nog wat harder, want hoe harder de vooruitgang gaat, hoe beter. Dus de weg moet breder zodat we nu met z’n vijfen naast mekaar de vooruitgang kunnen beleven. En als we dan per ongeluk een keertje met z’n allen stil staan in de file is alles er op gericht om ze snel mogelijk weer de hele boel op gang te krijgen: op naar de 100 km/uur!
En ondertussen raakt de benzine op. Maar daar zijn oplossingen voor: Er wordt wel eens geopperd om de snelheid iets te verlagen naar 80 km/uur om te besparen. Maar dat is niet de bedoeling, dat is geen vooruitgang. Ik zei al: vooruitgang moet altijd sneller, als je langzamer vooruit gaat is dat in feite achteruitgang. Terwijl ik denk dat je met een minder hoge snelheid veel meer tijd hebt om van de vooruitgang te genieten. Ik beheers als volleerd ‘wachter’ zelfs de kunst om te kunnen genieten van stilstand…
Maar dat is een zijspoor, we hadden het over oplossingen voor de benzinemeter die bijna in ‘t rood staat. Er zijn mensen die zoeken het in nieuwe technologie: Windschermen langs de weg om wrijving te verminderen, eventueel met windturbines die je altijd in de goeie richting blazen. Maar dat is wel erg high-tec.
Het kan ook iets minder gewaagd: we stappen over op andere energiebronnen. We gaan hybride of zelfs helemaal voor electrisch. Dan gaan we duurzaam met 100 km/uur vooruit!
Maar al deze oplossingen zijn gericht op het kunnen blijven doen wat we al deden. Met 100 km/uur vooruit, want dat doet iedereen. Die kant gaan we nu eenmaal op. We kunnen niet opeens remmen of stoppen.
Maar zijn we niet veel te veel gefocust op de voorruit? Kijken we nog wel eens opzij? Dat kan niet, want dat is gevaarlijk bij deze snelheid.
En waar moeten we met z’n allen zo snel naartoe? Denkt u dat de weg altijd vijfbaans blijft? Denkt u dat u nooit hoeft af te remmen? Ik denk van niet: aan ‘t eind van de rit staan alle auto’s stil.
En nu ga ik u een gewaagd voorstel doen: we gaan met z’n allen fietsen op de A2! Opeens hebben we enorm veel ruimte: Wat nou vijfbaans? We kunnen wel met z’n twintigen naast elkaar fietsen. Bijkomende voordelen zijn de schone lucht en alle tijd om van het uitzicht te genieten. Van Maarssen naar Amsterdam in een uurtje. Waarom niet?
Omdat het gaat regenen? Neem een regenpak mee, en het regent bijna nooit.
Een lekke band? Die kan je plakken.
Omdat het wel een uur fietsen is? Dan moet je anderhalf uur eerder vertrekken.
Beste mensen, om echt het verschil te maken zouden we met z’n allen moeten gaan fietsen op de A2. Maar ik heb niet de illusie dat ik u daar vandaag van kan overtuigen. En misschien zouden we ook niet een ander duurzamer moeten willen maken, duurzaamheid is bij uitstek zo’n ding van: Verbeter de wereld, begin bij jezelf.
Oh, en om u gerust te stellen: u komt mij straks niet tegen op mijn fiets op de A2. Ik weet een nog veel mooiere weg van Maarssen naar Amsterdam…

Nattigheid

Als ouder wil je niets liever dan dat je kinderen plezier hebben. Hartstikke leuk zo’n kindje dat met een grote lach op het gezicht in een plas springt. En toch hoor je de ouders dan steevast roepen: “Nee, niet doen! Je wordt nat!”. Waarom toch? Waarom bederven wij dat plezier? Waarom doen we zelf niet mee? “Je wordt nat!” Ja, nou en? Daar hebben we toch de handdoek en droge sokken voor uitgevonden?
Heeft u wel eens goed gekeken wat er gebeurt als je in een plas springt? Heel even sta je dan op de grond terwijl het water in grote snelheid van je voeten af beweegt. Let ook even op het geluid: SPLASHHH! Droge voeten omringd door een muur van water. Maar dat moment is van korte duur, vrij snel daarna komt het water weer terug naar je voeten stromen en sta je tot je enkels in het water. Waar zijn je voeten nou? Dat voel je al vrij snel: die worden nat.
En daar ligt het verschil tussen een kind en een volwassene: een kind trekt zich daar niets van aan en gaat, schijnbaar zonder het te merken, door met waar het mee bezig is. Natter dan nat kan toch niet. Als je in een regelmatig tempo in de plas stampt, maak je hele mooie kringen die steeds groter worden. Dat ziet er mooi uit en je kan de omstanders meteen uitleggen dat de onzichtbare geluidsgolven plons, plons, plons zich precies zo gedragen. Nog leuker is het om de omstanders bij het spel te betrekken en heel hard in de plas te springen zodat de spetters tegen hun benen komen. Wie weet doen ze mee…  Maar een volwassene schiet meteen in een negatieve bui: het gezicht betrekt en niet zelden gaan natte patta’s (straattaal voor schoenen) vergezeld van stevige taal. “Niet doen! Kom uit die plas!”.
Het lijkt er op dat volwassenen een hekel hebben aan nattigheid. Als de weersvoorspelling luidt 90% kans op regen dan is de dag al verpest. En dat is jammer. Helemaal als je bedenkt dat wij, natuurliefhebbers er juist van zouden moeten houden. Want het weer is immers de enige echte natuur die wij nog hebben (niet door de mens gewijzigde omgeving of omstandigheid). Hoewel, wij hebben de regen in gecultiveerde vorm wel degelijk naar binnen gehaald. Als wij maar de controle hebben over begin, eind en temperatuur van de vallende drupples dan kunnen we eigenlijk niet meer zonder onze douche.
Misschien zou het schelen als we ons in de regen hetzelfde zouden gedragen als onder onze douche? Dus de volgende keer als het regent: naar buiten! Verder zit toch iedereen binnen dus het is lekker rustig. Tenzij iedereen nu naar mij luistert. Doe je kleren uit (misschien niet alles) en zingen!

Ik weet het niet

De laatste tijd komen er via de social media steeds vaker maatschappij kritische filmpjes op mijn tijdlijn. En daar ben ik niet zo blij mee. Het zet mij namelijk aan het denken over mijn doen en laten. Waar doe ik mijn boodschappen, hoe doe ik mijn boodschappen en welke boodschappen moet ik eigenlijk kiezen? Zijn de bloemen die ik voor moederdag wilde kopen wel eerlijk geplukt? Was daar niet een moeder in Afrika voor uitgebuit? Werd de CO2 die het transportvliegtuig uitstootte wel gecompenseerd en bevatten de bloemen geen bestrijdingsmiddelen die gevaarlijk zijn voor ons Hollandse oppervlaktewater? Kortom: mijn moeder heeft (weer) geen bloemen gekregen.
Als je onwetend bent, ga je met de auto naar de dichtstbijzijnde supermarkt en daar koop je de goedkoopste producten. Dat is voor jou (portemonnee) de makkelijkste oplossing. Gelukzalig zijn de onwetenden. Maar dan gaan mensen je opeens lastigvallen met een link naar een site waarop je je mondiale voetafdruk kunt berekenen. En dan blijkt opeens dat jouw handelen effecten heeft over de hele wereld. Dat dat t-shirt wat jij uit de automaat haalt voor maar twee euro onder embarmelijke omstandigheden wordt geproduceerd, liefst door goedkope kinderhandjes. Had ik dat maar niet geweten, dan had ik voor een tientje mijn kledingkast gevuld.
Of je ziet de foto’s van de dieren die ten grondslag liggen aan jouw reclamepakket barbequevlees. Dan is die vijf kilo voor een tientje helemaal niet meer ‘lekker’ en overweeg je opeens om een vegetarische barbeque te doen (voor goeie recepten zie internet).
Of er is zo’n goed geinformeerde natuurgids die je zeer enthousiast kan maken voor een nietig plantje. En dan blijkt die ineens welig te tieren in jouw achtertuin. Kan je helemaal niet meer je hele tuin bestraten en een nieuwe carport aanleggen.
Kortom: hoe meer je weet, hoe zwaarder de keuzes die je moet maken. Misschien is dat wel de keerzijde van de kapitalistische medaille die velen van ons liever niet zouden willen zien.
Ik zeg wel eens tegen mijn gasten die ik het verschil tussen mijn ‘polderwachter’ en een natuurgids moet uitleggen het volgende: Het doel van de natuurgids is om je met meer kennis de polder te laten verlaten en ik heb juist het tegenovergestelde doel. Ik wil kijken of het lukt om dingen die mensen denken te weten een beetje los te schroeven, om ze de dingen van een andere kant te laten bekijken. “Tsja, als je het zo bekijkt…”
Ooit dacht ik dat als ik maar genoeg mensen sprak: een boer, een boswachter, een beleidsmaker en een toerist dat ik dan alwetend zou worden. Als ik alle meningen op een rijtje zou zetten en delen door tien dat ik dan precies zou weten hoe het moet. Maar zo blijkt het niet te werken: ik heb begrip voor alle standpunten. En dat is balen want nu weet ik niks meer. Maar ik ben dat gaan zien als kwaliteit. Want als iemand zegt: “dat weet ik niet” betekent dat soms dat hij of zij meer kennis heeft dan degene die denkt precies te weten hoe de vork in de steel zit…

De mooiste plek

Een paar jaar geleden stond ik met de burgemeester van Amersfoort aan de monding van de Eem. Wij keken uit over het water van de randmeren, zagen in gedachten de botters op de Zuiderzee terwijl de windturbines op Flevoland ons vrolijk toewuifden. “Dit is de mooiste plek van Nederland”, zei de burgemeester. “Ja”, zei ik. Want je moet een burgemeester altijd gelijk geven. Maar toen ik terug fietste en vanuit het bos van de Utrechtse heuvelrug opeens weer het open veenweidegebied van de Vechtplassen zag, dacht ik: Misschien hadden we het mis en is dit de mooiste plek van Nederland.
Toen ik die avond met een koel biertje en mijn favoriete muziek in de tuin onder de druif zat wist ik dat er eigenlijk geen mooiere plek was dan daar. Tot ik bij mijn ouders op visite was en bovenop de Hondsbossche Zeewering stond. Al jaren bovenaan op mijn lijstje van mooiste plekken van Nederland. En nog steeds.
Kortom: er is geen mooiste plek. Nederland is een aaneenschakeling van mooiste plekken. Als je maar weet waar en hoe je moet kijken.
Een jaartje later mocht ik een groep Amerikanen rondleiden. Maar welke mooiste plek zou ik ze laten zien? Waar zou ik blijvende indruk mee kunnen maken? Wij hebben geen indrukwekkende Great Plains of Grand Canyon. Wij hebben het land van boer Willem en het Amsterdam-Rijnkanaal. Heel mooi, maar in Amerikaans perspectief niet heel erg ‘great’ of ‘grand’. Dus we hebben het anders aangepakt.
We hebben fietsen gehuurd in Utrecht en we zijn langs de Vecht de stad uit gefietst langs de buitenplaatsen en parken. Bij Maarssen zijn we de polder in gegaan over het land van boer Willem met de Hollandse koetjes. Daarna langs de Loosdrechtse plassen, achter Tienhoven door de ‘nieuwe natuur’ van Natuurmonumenten naar de bossen van de Utrechtse heuvelrug en weer terug naar Utrecht. Fantastisch vonden ze het: in één middag zes landschappen! Op fiets nog wel! Amazing!
Dus daar maak je indruk mee in het Hollandse landschap: een fietstocht langs een hele serie van mooiste plekken. Niet uren lang in de woestijn, dagen door het oerwoud of graanvelden zover je kan kijken. Nee, wij hebben kleine pareltjes op fietsafstand. Blijkt ons Hollandse landschap helemaal voorbereid te zijn op de hedendaagse al trappende zappende mens!

Stadsmuur

Ooit was het duidelijk: de stad stopte bij de stadspoort. Daar door en je was buiten, op het platteland. Andersom was er ook geen twijfel mogelijk: zodra je de brug over was en de poortwachter gedag had gezegd was je veilig: binnen. Nu liggen de oude stadspoorten midden in de steden en is het alleen met een goeie plattegrond duidelijk wat binnen en wat buiten was.
Een paar jaar geleden zat ik aan een grote tafel met een aantal creatieve mensen om plannen te maken voor Utrecht in 2018. Rode draad in dat gesprek was de relatie tussen de stad en het platteland. Over hoe die relatie is: weten de stedelingen nog waar de melk vandaan komt? Weten de boeren wat er op het menu staat van de stedelijke eetcafe’s? En wat wij zouden moeten of kunnen doen om deze relatie te verbeteren. De rode draad is dan een groene lijn: om de stedeling de weg te wijzen (vaak in letterlijke zin) naar buiten en om voor de boer een markt te creëren (net zo letterlijk) waar hij zijn producten kan verkopen. Maar hoe hef je de grenzen op? Hoe overbrug je de ringwegen rond de stad en hoe vertel je de stedeling het verhaal van de koe in de wei?
Toen dacht ik: is dat eigenlijk wel nodig? Willen we dat wel? Ik had net een groepje pubers in de polder gehad die al die vliegen en mestlucht maar niks vonden. Die veel liever bij de McDonalds zouden zitten.
Dat is ook goed, dacht ik, alleen dan moeten ze daar ook wel blijven. De volgende dag stonden de media namelijk vol met berichten van een (vermoedelijk) stedelijke actiegroep die met schokkerige beelden duidelijk wilden maken hoe weinig ruimte onze reclamebarbequepakketten in levenden lijve hebben. Op zich een lovenswaardige actie alleen mistte ik het verhaal van de boer. Misschien had die kunnen vertellen dat de prijs die ‘de markt’ betaalt een betere omgang met de dieren niet toelaat? Ik weet zeker dat er boeren zijn die graag zouden hebben dat die mensen gewoon binnen de stadsmuren hun zendelingenwerk zouden doen. 
Misschien is dat ook wel een stuk effectiever. Ik hoorde laatst dat er in een dorp een handtekeningenactie was geweest tegen de bouw van nieuwe mega-varkensstallen. 80% van de bevolking had getekend. Toen is een journalist voor de supermarkt gaan staan en heeft de mensen die hadden getekend geconfronteerd met hun vleesaankopen die bijna allemaal uit de ongewenste megastallen kwamen. Als we het niet meer kopen gaan de boeren vast ander(s) vlees produceren.
Dus ik zou willen pleiten om de oude stadsmuur in ere te herstellen. Gewoon weer een harde lijn trekken rond de stad, met duidelijke in- en uitgangen. Als je hem langs de ringweg zet kan hij mooi dienst doen als geluidswal en als uitkijkpunt. En bij de nieuwe poorten vindt de ontmoeting plaats tussen stad en platteland. De boer verkoopt er zijn ganzenvlees op de boerenmarkt, de stedeling huurt er een fiets met brede banden en een routebeschrijving. Word ik misschien op mijn oude dag nog poortwachter…

Respect!

Daar kwamen ze, ’s ochtends vroeg. Vijfentwintig kinderen op de fiets weer en wind trotserend voor anderhalf uur buitenles. Voorzien van handschoenen, laarzen en een hele hoop lawaai, klaar om in de natuur een lesje te leren.
Sporen in het land heet de les. Ik vertel ze bij aankomst een inspirerend verhaaltje over de landschapskunst van Richard Long en Andrew Goldsworthy. Over gewandelde lijnen in het landschap en fantastische vormen van afgevallen blaadjes. En over de pindakaasvloer van Wim T. Schippers wat vooral een geur-kunstwerk is, net als de kunstwerkjes die honden achterlaten in de natuur. Waar je, als je wilt en durft, ook weer wat leuks van kunt kleien… En dan mogen de kinderen aan de slag om met takjes, steentjes, blaadjes, stront, modder of mooie bloemetjes zelf een kunstwerk te maken. En het lukt telkens weer om de hele groep enthousiast aan het werk te krijgen.
Maar toen kwam de boswachter en die vond dit allemaal geen goed idee. De kinderen gingen het bos in om materiaal te zoeken terwijl er op het bordje staat: geen toegang buiten de paden. En met al dat lawaai joegen ze de reen de stuipen op het lijf en de ‘kunstwerkjes’ maakten rommel in het strakke park.
Een duidelijk verschil van inzicht. Hij was van mening dat je mensen respect voor de natuur bijbrengt door ze met de handen in de zakken vanaf het pad naar de vogeltjes te laten kijken. De natuur heeft al weinig ruimte en is dus heel kwetsbaar. Daar valt wat voor te zeggen maar ik denk toch dat je zo de afstand niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk vergroot. Laat een kind tot z’n knien in de bagger zakken, n worden met de natuur! Bij een confrontatie tussen een kind en een brandnetel weet ik uit ervaring wie er als meest kwetsbaar uit de bosjes komt. Dus de natuur bijt heus wel van zich af.
Daarbij zijn kinderen over het algemeen een stuk gehoorzamer dan honden. Honden moet je op het pad houden maar kinderen gaan hooguit een paar meter uit zicht de bosjes in. Zij zullen niet hun neus achterna gaan om een konijn te pakken. Honden aan de lijn vind ik dus geheel vanzelfsprekend maar kinderen moet je los kunnen laten lopen.
En dan dat lawaai. Hebben hertjes liever geen kinderen meer in het bos zodat hun rust niet wordt verstoord? Ja denk ik, maar hoe zit het dan met het noodzakelijke onderhoud? Snoeien doen we ook niet op de fiets met een elektrische kniptang, daarvoor gaat ook groot materieel het bos in en het geluid van de motorzaag overstemt wel tien schoolklassen.
En ik geef het toe: over de kwaliteit van de kunstwerken valt te twisten. Zoals dat hoort bij echte kunst. Maar toen ik de grote bouwwerken aan het eind van de dag aan t slopen was en terug het bos in bracht, kreeg ik commentaar van een paar wandelaars die het wel erg zonde vonden dat ik die leuke kunstwerken van de kinderen kapot aan het maken was. Gelukkig!
Ik durf te wedden dat we met mijn aanpak de natuur een grotere dienst bewijzen dan met de verbodsborden van de boswachter. Ik denk dat je met de kinderen in de bagger de boswachters van de toekomst kweekt.