maandag 10 oktober 2011

Happy Tweet

Ik heb het gevoel dat ik gevolgd word. Sterker nog: ik weet het. Met al die sociale media van vandaag weten steeds meer mensen van steeds meer andere mensen waar ze zijn en wat ze doen. Vaak is dat machtig oninteressant. Ik heb op mijn mobiele telefoon een icoontje van een onschuldig blauw vogeltje. Als ik achter dat icoontje kijk, zie ik dat ik ruim tweehonderd volgers heb. Die vertel ik bij tijd en wijle waar de polderwachter is en wat hij doet. En dat is dan weer machtig interessant. Ik schrijf meestal happy tweets. En dan heb ik nog één zin nodig als bruggetje naar Happy Feet, voilà.
Kent u Happy Feet nog? Die pinguin die wel eens wat meer van de wereld wilde zien en het koude zuiden wilde verruilen voor het warmere noorden? (u begrijpt: dit verhaal speelt zich af op het zuidelijk halfrond). Het ging niet goed met Happy Feet, hij kreeg het te warm op het Nieuw Zeelandse strand. Pinguïns gaan dan sneeuw eten om af te koelen alleen bleek de Nieuw Zeelandse sneeuw zand. Toen heette Happy Feet overigens nog niet zo, toen was het meer Sad Hope, een zielig hoopje. En dan is het mens-eigen om te helpen, echte natuur willen we immers alleen als het mooi is. Zodra natuur jeukt, prikt, stinkt of dood gaat, dan grijpen we in. Dus Happy Feet werd gevangen, het zand werd operatief verwijderd en het dier werd op transport gezet terug naar het koele zuiden. Natuurlijk wel voorzien van een dure zender zodat wij in de gaten konden houden waar al dat geïnvesteerde geld naar toe zwom. Ieder uur een tweet van Happy Feet. Helaas was het contact snel verbroken, ik denk dat Happy Feet een vrij exclusief hapje is geworden voor een langs zwemmende rover: Happy Meal.
En laat mij nou precies hetzelfde zijn overkomen. Ik belandde vorige week na een mooie fietstocht langs de IJsselmeerkust uiteindelijk in Amsterdam. Een polderwachter in de stad dat is op zich al raar en toen ik een gesprek begon met een boom (ik dacht dat ik werd gevolgd door een soldaat in een camoufagepak) werd ik een busje in gesleurd. Mijn klompen werden binnenste buiten gekeerd waarbij de opgedroogde koeienvlaai proefondervindelijk in een sigaret werd gerold (met teleurstellend resultaat), mijn polsstok werd op geheime brieven onderzocht en ik kreeg mijn mobieltje pas na een grondige inspectie weer terug. Uiteindelijk werd ik op de trein naar Maarssen gezet en eindigde mijn avontuur thuis aan de keukentafel met een door mijn vrouw bereid dolfijn en pinguin-vriendelijk gevangen happy meal. Toen ik 's avonds op mijn mobiele telefoon keek, zag ik achter het blauwe vogeltje dat ik er weer twintig extra volgers bij had @polderwachter...

woensdag 14 september 2011

Mooie regenjas

Ik ben een optimist in hart en nieren met de bijbehorende zonnige kijk op de toekomst. Laatst mocht ik verhaaltjes komen vertellen bij de opening van een waterberging in de Braakpolder in Noord Holland. Op de fiets daarheen bedacht ik dat zo'n waterberging eigenlijk onzin is. Het had in de tijd daarvoor behoorlijk veel en hard geregend. 't Was nat geweest, maar de slootjes konden dat best hebben. Dus extra ruimte maken om dat water op te vangen hoeft helemaal niet.
Ik was die ochtend van huis vertrokken in een lekker zonnetje en met de wind in de rug. Meer dan een t-shirt was dus niet nodig. Totdat ik het wolkendek dikker zag worden. De temperatuur was nog altijd aangenaam, maar ergens in mijn achterhoofd zei een stemmetje dat het misschien wel eens zou kunnen gaan regenen. Onzin, dacht mijn voorhoofd, maar het donkere gedachtenwolkje bleef hangen.
Als ik last heb van donkere wolkjes wil een borrel nog wel eens helpen om de lucht te klaren. Dus ik opende mijn tas om er een flesje water uit te halen. Toen zag ik tot mijn grote vreugde dat mijn vrouw, die wel wat verder vooruit had gedacht, een regenjas in de tas had gestopt. Natuurlijk volkomen overbodig, maar toch fijn om achter de hand te hebben. Het donkere wolkje verdween als sneeuw voor de zon.
Toen bedacht ik mij dat dat eigenlijk ook gold voor de waterberging: volkomen overbodig, maar wel fijn om te weten dat 'ie er is. Mocht de toekomst bij tijd en wijle wat mindere zonnig zijn, dan hebben we een overloopbakje om het water in op te vangen.
Dat regenpak van mij is trouwens ook niet mooi. Het is zo'n saai blauwe regencape die je ergens onder in de tas stopt en daar het liefst zo lang mogelijk laat zitten. Het is natuurlijk veel beter om een mooie regenjas te hebben, met bloemetjes bijvoorbeeld. Die kan je dan aan de kapstok hangen, niet voor de regen, maar gewoon ter decoratie, leuk om naar te kijken. Net als de waterberging in de Braakpolder. Dat is ook geen saaie grijze bak, maar een aantal glooiende kuilen met waterplanten, rietkragen en het bijbehorend vogelgezang. Dus mocht in de toekomst blijken dat hij inderdaad helemaal niet nodig is voor de waterberging, dan is 'ie in ieder geval wel heel mooi om naar te kijken.

maandag 8 augustus 2011

Wat Nu?

De gemeente Stichtse Vecht heeft drie fantastisch mooie gemeentehuizen, drie historische buitenplaatsen aan de Vecht. Maar is dat in deze tijd van crisis alom niet iets te veel van het goede? Kunnen we ons ambtenarenapparaat niet onderbrengen in een mooi kantoorpand aan de A2 en Goudestein, Boom en Bosch en Beek en Hof verkopen?
Sommigen vinden dat dat niet past: een gemeente met een Vecht moet zich ook profileren aan die prachtige rivier. Maar is dat wel zo? De meeste mensen van buiten onze gemeente passeren ons met grote snelheid over de A2 zonder te weten welk moois er achter de geluidswal te vinden is. Dus is dat niet een veel betere plek om je te laten zien als gemeente? Dat deden de vroegere bezitters van de buitenplaatsen ook: in hun huizen in Amsterdam hingen mooie behangselschilderijen aan de muur om de gasten te laten zien over welk moois zij beschikten aan de Vecht. Dat moeten wij nu ook doen. Dan kunnen we namelijk met de drie buitenplaatsen de markt op.
"Maar", vraagt u dan terecht, "wat gaat daar dan mee gebeuren"? Dat is nou precies waar de polderwachter het met u over wil hebben: Wat zou volgens u een mooie herbestemming zijn voor Goudestein, Boom en Bosch en Beek en Hof? Tijdens de open monumentendag van 10 september 2011 stelde ik het publiek de vraag WAT NU? Men kon zich laten inspireren door de opengestelde panden in het thema 'nieuw gebruik oud gebouw' en daarna bij mij een kleurplaat verfraaien met een goed idee. En ik had beloofd om bij de afsluiting het beste plan bekend te maken.

Maar er kwam wat tussen. Ik had op tv een interview gezien met de gebroeders Verlinde, twee professoren in de natuurkunde. Een van de twee, Erik, had zijn verblijf in een Frans hotel noodgedwongen moeten verlengen omdat zijn tas gestolen was. Tijdens deze lege dagen kreeg hij een idee over hoe de zwaartekracht verklaard kan worden. Sommigen noemen zijn idee de volgende stap na Einstein en Newton. Het idee is dat zwaartekracht niet in de twee objecten, bijvoorbeeld een steen en de aarde zit, maar in de tussenliggende ruimte. De verandering aan de informatie die zich in die ruimte bevindt ligt ten grondslag aan de zwaartekracht.
Ik had het kunnen weten. De polderwachter is namelijk ook een man van de tussenruimte, van de leegte tussen twee dorpen. Ik weet ook dat die leegte vol zit met informatie, dat daar de fundamentele dingen gebeuren.

En zo is het eigenlijk ook met de ruimte tussen de vraag en het antwoord. Die tijd is het spannendst. Daar moet namelijk de fantasie aan de slag, daar kan alles. Dus ik heb nog geen antwoord gegeven op de vraag WAT NU? Ik wil de tijd tot het antwoord nog even rekken. Mocht u nog een goed idee hebben waarmee we de lege gemeentehuizen kunnen vullen, dan kunt u dat laten weten via watnupost@gmail.com Wordt vervolgd...

woensdag 29 juni 2011

De stadsmuur

Ooit was het duidelijk: de stad stopte bij de stadspoort, daardoor was je buiten. Op het platteland. Andersom was er ook geen twijfel mogelijk: zodra je de brug over was en de poortwachter gedag had gezegd was je veilig, binnen. Nu liggen de oude stadspoorten midden in de steden en is het alleen met een goeie plattegrond duidelijk wat binnen en wat buiten was.

Laatst zat ik aan een grote tafel met een aantal creatieve mensen om plannen te maken voor Utrecht in 2018. Rode draad, of misschien moet ik zeggen groene lijn in dat gesprek was de relatie tussen de stad en het platteland. Over hoe die relatie is: weten de stedelingen nog waar de melk vandaan komt? Weten de boeren wat er op het menu staat van de stedelijke eetcafe's? En wat wij zouden moeten of kunnen doen om deze relatie te verbeteren. De rode draad is dan een groene lijn: om de stedeling de weg te wijzen (vaak in letterlijke zin) naar buiten en om voor de boer een markt te creëren (net zo letterlijk) waar hij zijn producten kan verkopen. Hoe hef je de grenzen op? Hoe overbrug je de ringwegen rond de stad en hoe vertel je de stedeling het verhaal van de koe in de wei?

Toen dacht ik: is dat eigenlijk wel nodig? Willen we dat wel? Ik had net een groepje pubers in de polder gehad die al die vliegen en mestgeur maar niks vonden. Die veel liever bij de McDonalds zouden zitten. Dat is ook goed, dacht ik, alleen dan moeten ze daar ook wel blijven. De volgende dag stonden de media namelijk vol met berichten van een (vermoedelijk) stedelijke actiegroep die met schokkerige beelden duidelijk wilden maken hoe weinig ruimte onze kiloknallers in levende lijve hebben. Ik weet zeker dat er boeren zijn die graag zouden hebben dat die mensen gewoon binnen de stadsmuren hun zendelingenwerk zouden doen. Misschien is dat ook wel een stuk effectiever. Ik hoorde laatst dat er in een dorp een handtekeningenactie was geweest tegen de bouw van nieuwe mega-varkensstallen. 80% van de bevolking had getekend. Toen is een journalist voor de supermarkt gaan staan en heeft de mensen die hadden getekend geconfronteerd met hun vleesaankopen die bijna allemaal uit de ongewenste megastallen kwamen. Als we het niet meer kopen gaan de boeren vast ander(s) vlees produceren.

Dus ik zou willen pleiten om de oude stadsmuur in ere te herstellen. Gewoon weer een harde lijn trekken rond de stad, met duidelijke in- en uitgangen. Als je hem langs de ringweg zet kan hij mooi dienst doen als geluidswal en als uitkijkpunt. En bij de nieuwe poorten vindt de ontmoeting plaats tussen stad en platteland. De boer verkoopt er zijn ganzenvlees op de boerenmarkt, de stedeling huurt er een fiets met brede banden en een routebeschrijving. Word ik misschien op mijn oude dag nog poortwachter...

vrijdag 17 juni 2011

Het weer

Nadat de polderwachter met de dikke van Dale onder de arm alle natuur in Nederland heeft geschaard onder de noemer ‘cultureel groen’ blijft er weinig wild, woest en ongewijzigd meer over. Behalve het weer dan. Altijd aanleiding voor een gesprek. Soms in positieve zin, zoals op die eerste dagen die aan de lente doen denken, maar al snel wordt er geklaagd over dat het niet is zoals het zou moeten zijn: te droog, te warm of de wind uit de verkeerde hoek. Cloud-busters, windturbines en regendansen ten spijt hebben we dit deel van de natuur nog steeds niet onder controle. Iedere avond proberen de weermannen en -vrouwen met hun computermodellen een voorspelling te doen voor morgen. Zodat we ons vast kunnen voorbereiden op wat komen gaat. En dat valt niet mee want maar al te vaak produceren ze een wolkje met een zonnetje er bovenuit en een paar druppels er onder. Maar dat is vlees noch vis! ‘t Kan vriezen of ‘t kan dooien, wordt het regen of zon? ‘Hier en daar een bui’ klinkt wel heel precies: hier en daar, maar ik hoor nooit de exacte plaats en tijd, terwijl je daar pas echt wat aan hebt als je boodschappen moet doen of als je haar net netjes in de krul zit. Maar toch is dat waar we het over het algemeen mee zullen moeten doen, want juist dat zijn de typisch Hollandse luchten: van die mooie witte bloemkolen op een blauwe achtergrond waar je liggend op je rug tegen de dijk van die fantastische figuren in kan fantaseren.

De polderwachter heeft in de afgelopen acht jaar een paar honderd wandelingen gemaakt. Daarvan is er één niet doorgegaan vanwege ‘slecht weer’ en twee zijn er een weekje verzet. Maar bij alle wandelingen was het commentaar voor- of achteraf: ‘we hebben het getroffen met het weer’. Soms omdat het zonnetje echt lekker had geschenen, maar vaak ook omdat de enorme regenbuien die de computers hadden voorspeld in de fantasie van de mensen vele malen natter waren geweest dan de druppels die werkelijk waren gevallen. Zo blijkt maar weer: ware natuur boezemt ons nog altijd angst in.

Het weer is een van de weinige dingen waar wij als mens nog geen zeggenschap over hebben. En daarom laten we ons er iedere avond weer bang voor maken door Piet Paulusma en consorten. Met ‘hier en daar een bui’ is het woord al gevallen. En al blijven de druppels uit, in gedachten regent het.

Negenenegentig van de honderd keer is de openingszin van mijn gasten: “Nou, we treffen het met het weer!”. Want staan we dan eenmaal buiten aan het begin van de wandeling dan vallen de meeste buien toch dáár in plaats van hier. Dit is dus geen weerbericht. Ik zou niet durven. Ik snap niks van computer-weer-modellen, check alleen soms buienradar.nl. Ik zou u kunnen waarschuwen voor de schaapscheerderskou die volgens de volkswijsheid ergens aan het eind van de maand juni langskomt. Maar net als alle weersvoorspellingen is dat nattevingerwerk, een blik in een glazen bol. Ik zou het wel leuk vinden als ze daar voor komende maand eens nieuw weer in zouden zien. Iets wat we nog nooit gehad hebben. Warme poedersneeuw met aardbeiensmaak, noordwester-zweefwind met een drijfkracht van 60 kilo of droge muziekregen die het ritme van je lievelingsmuziek op de paraplu tikt. Dat laatste moet lukken...

woensdag 15 juni 2011

Mijn dijk.

Ik ben zo’n beetje 40 jaar geleden geboren aan de voet van de Hondsbossche zeewering. Neerlands mooiste dijk, zeg ik zonder terughoudendheid. Dat komt door het volgende:

Toen ik ter wereld kwam had ik mijn ogen dicht. Schijnbaar vond ik dat wel goed zo, want ik hield ze dicht, stijfdicht. Mijn vader heeft mij toen naar goed Hollands gebruik opgepakt, over zijn schouder gelegd en mij een fikse tik op de billen gegeven. Hij stond met zijn gezicht naar mijn moeder die nog op bed lag en mijn hoofd was dus over zijn schouder naar het raam gekeerd. Door die tik sperde ik mijn mond en ogen wijd open. Mijn eerste kreet was een kreet van verrukking. Voor mij lag de Hondsbossche zeewering, een rechte lijn van vijf kilometer lang. Dat beeld heeft zich in mijn netvlies gebrand. En als er vandaag de dag iets samenvalt met die lijn, ik noem een Hollandse horizon, een dijk of een schilderij van Mondriaan, dan vind ik dat mooi. Omdat het samenvalt met mijn oerbeeld.

Ook in mijn kinderjaren heeft de Hondsbossche mij gevormd, en ik een beetje de dijk. Toen hij in de jaren 80 op deltahoogte werd gebracht, heb ik ook menige vrachtwagen zand verplaatst met mijn speelgoedwagen. Ik heb toen niet met één, maar met al mijn vingers in de dijk gezeten. Daarna diende de dijk als Hollandse berg om vanaf te sleeën, als hoogtepunt voor het verrekijken en als we ‘s middags terug naar huis fietsten van school diende hij windvanger bij een harde noordwester. Ik weet wat je aan een dijk hebt. Geen polder zonder dijken, en ook geen polderwachter zonder dijken.

En nu neem ik mijn gasten regelmatig mee op een wandeling over de Hollandse dijken. Onderweg trakteer ik ze dan op verhalen over jongens met hun vinger in de dijk, over schapenpaadjes als ware kunstwerkjes en over de mogelijke terugkeer van de (water-)wolf. Zo stond ik laatst met mijn gasten op de dijk bij de Diemer vijfhoek. Als je daar bovenop staat heb je aan de ene kant land en aan de andere kant... ook land! Een zinloze dijk dus. Die kan wel opgeruimd, kan je mooi op die plek een weg aanleggen. Ja precies: de Dijkweg. Of niet? Nee, zeiden de kinderen in de groep, want deze dijk is al oud en hij is mooi. Daarmee hadden ze mij al overtuigd: opruimen was een slecht plan, hij mag blijven. Natuurlijk ook omdat we hem nog altijd nodig hebben als tweede, derde of vierde waterkering en als uitkijkpunt over de polders, maar goed ik was al overtuigd.

Op de terugweg hoorde ik dat ik in mijn opzet was geslaagd. Met het opscheppen over ‘mijn dijk’ had ik de tongen losgemaakt en laaide de discussie op over wat dan de mooiste dijk zou zijn. Met de sterkste verhalen als argument om de andere gasten te overtuigen. Precies zoals het hoort: schep een beetje op, overdrijf wat en leen hier en daar een anekdote. Maak van mijn verhaal ons verhaal. Maak van mijn dijk onze dijk.

geen© Polderwachter Marcel Blekendaal

dinsdag 7 juni 2011

Inzicht in uw uitzicht

Beet! Ja beste mensen, het is net zo makkelijk als karpervissen in een kweekvijver. U gooit uw hengel uit (u scant de QR-code) en na een paar tellen heeft u beet! In dit geval geen karper, maar een sterk verhaal verteld door Neerlands enige echte polderwachter.

Deze polderwachter is mijn alter ego, mijn wandelende kunstwerk. Hij schildert portretten van de Hollandse polders. Niet met verf op een doek, maar met verhaaltjes in de lucht. Mijn collega landschapschilders doen het als volgt: zij gaan naar buiten, de natuur in met hun ezel en doek. Daar leggen zij hun uitzicht vast in verf op het doek. Het mooie van zo'n schilderij is dat u enige tijd later van hetzelfde uitzicht kunt genieten. Vaak zelfs op een geheel andere plaats en tijd. Zo kunt u nu in het Mauritshuis kijken naar het gezicht op Haarlem geschilderd in 1675 door Jacob van Ruysdael. De kunstenaar heeft tijd en plaats stilgezet, gevangen in een lijstje.
Maar u mist de frisse wind door uw haren, het geluid van de kievit en de geur van vers uitgereden mest. Het plaatje is dus niet helemaal compleet.

En met de moderne technologie kan dat wel. Ik kan mijn schilderijen, mijn verhaaltjes ook stilzetten en in de lucht hangen. En u kunt ze er met uw smartphone uit vissen. Ik heb de plekken gemarkeerd met een zogenaamde QR code. Dus u fietst door de polder, ziet op een bankje of op een damhek een QR code staan, scant deze en het verhaaltje plopt op, compleet met geur, kleur en smaakstoffen.

En dit is meteen een mooie oplossing voor het probleem dat ik als polderwachter niet altijd overal in levende lijve aanwezig kan zijn. Ik zou er voor kunnen kiezen om meer polderwachters in dienst te nemen, en ze te posten op de mooiste plekken in ons landschap, maar dat wil ik niet. Ten eerste zou u dan door de polderwachters de polder niet meer kunnen zien en daarnaast is het heel uniek om de enige te zijn. En met de huidige communicatiemiddelen kan ik mijn schilderijen (tussen aanhalingstekens) gewoon in uw uitzicht hangen zonder daar iets fysieks aan toe te voegen. Geen grote informatieborden die precies voor datgene worden geplaatst wat ze u eigenlijk willen laten zien. Van die borden die na een jaar verkleuren en onleesbaar worden door het vuil en de korstmossen die het bord veroveren. Ook machtig interessant, die korstmossen, maar daarover staat dan weer geen informatie op het informatiebord.

Maar goed, ook ik weet dat het goed is om mensen te informeren over hun uitzicht. Hoe meer je weet, hoe meer je ziet. Dus pak uw fiets, ga op zoek naar de beste QR-visstekjes (u vindt ze op mijn website) dan geef ik u, geheel uit zicht, inzicht in uw uitzicht.

zaterdag 28 mei 2011

De ooievaar of niet de ooievaar

Ik ben bijna jarig. 't Wordt zo'n mijlpaal verjaardag, zo'n leeftijd waarop de existentiële vraagstukken 's avonds bovenin het wijnglas drijven en na de eerste slok direct de hersens opzoeken. De volgende slokken helpen dan om hierop het antwoord te vinden. Zo heb ik mij gisteravond bezig gehouden met de vraag: waar kom ik vandaan? Sommigen doen er een heel leven over om het antwoord te vinden, maar ik had waarschijnlijk goeie wijn, want in de laatste slok zat het antwoord.
De ooievaar speelt in mijn geval geen rol. Ik ben een kind van de vroege jaren 70 van de vorige eeuw. En toen hadden wij hier in Nederland nagenoeg geen ooievaars meer. Nu zie je ze weer overal in de polder, vrij prominent op hun stokkie, maar in mijn begintijd was dat wel anders. Een ooievaar was toen een zeldzaamheid. Dus dat ik in een luier aan de snavel van een ooievaar ben afgeleverd bij mijn ouders verwijs ik naar het land der fabelen.
Mijn vader zei altijd dat hij mij had gevonden in een boerenkool. Daarin schuilt wel enige waarheid. Nog steeds is boerenkool een van mijn favoriete maaltijden en ook als kind lustte ik er al pap van. Dus het klopt dat mijn vader mij tussen de kolen vandaan heeft geplukt, maar dat was een paar maanden na mijn geboorte toen ik uit mijn wieg was gekropen en mij in het knollenveld had verschanst. In mijn beginne moet er iets anders zijn gebeurd.
Ik heb lang het vermoeden gehad dat mijn ouders daar iets mee te maken hadden. Ik heb ze er diverse keren naar gevraagd, maar zij deden vaak wat vaag over het hoe en waarom. Vaak kwam dan dat antwoord van de ooievaar uit het land der fabelen. Of mijn vader vergiste zich weer een paar maanden in mijn boerenkooltijd. Toen hij die vergissing inzag heeft hij het nog geprobeerd met een verhaaltje over een jongetje in een houten kissie die uit zee was aangespoeld, maar ik ken mijn klassiekers. Dat was ik niet.
Hier nam ik die laatste slok.
Ik leid een leuk leven. Ik heb een lieve vrouw, twee kinderen (jawel, ook lief), een mooi huisje en een spannend beroep. Het lijkt wel een sprookje. En ik denk dat het dat ook is! U kent vast de boeken over de fantastische meneer vos, over de Grote Vriendelijke Reus en Sjakie en de chocoladefabriek? Fantastische boeken geschreven door Roald Dahl. Met minstens even leuke tekeningen van Quentin Blake. Nu heb ik het vermoeden dat zij, op een mooie avond tijdens een goed glas wijn, mij hebben verzonnen. Net als mijnheer en mevrouw Griezel, Willy Wonka en tante Spons. Quentin Blake en Roald Dahl, Blake en Dahl, Blekendaal! 't is zo helder als wat.

dinsdag 24 mei 2011

Te cope

Duizend jaar geleden konden onze voorouders aankloppen bij de bisschop van Utrecht of een deur verder bij de graven van Holland om een stuk wild woest onland, nat stekelig stinkend moeras (ware 'natuur') te kopen. Een zogenaamde cope, u kent ze wel: Nieuwkoop, Hei en boeicop en Oukoop, stuk voor stuk leuke plaatsjes in het groene hart waar je graag zou willen wonen. Net als in Kockengen, een mooie verbastering van het pays de cocagne oftewel Luilekkerland. Want het viel niet altijd mee om mensen te vinden om de zware klus van het ontginnen ter hand te nemen. Daarvoor moest je de waarheid soms wat rooskleuriger schilderen, liefst zonder doornen. Maar met extra calcium en rijk aan vitamine c, chromen wieldoppen en bumpers in carrosseriekleur of nu cope en pas over twee jaar betalen. Dan komen ze wel.
In de afgelopen duizend jaar hebben onze voorouders deze oerhollandse natuur omgevormd tot een aangenaam cultuurlandschap. Zonder vervelende malariamuggen en zonder levensgevaarlijke moerassen, met drooggemaakte binnenmeren en de woeste rivieren in een strak korset.
Maar de afgelopen tijd waren er clubs van onverlaten bezig om op een aantal plekken 'nieuwe natuur' te bouwen. Met rivieren die buiten hun oevers mogen treden, een kerf in de eerste duinenrij om de zee toegang te verschaffen tot het achterland en nieuwe trilvenen met daarin de vleesetende zonnedauw. Levensgevaarlijk als u het mij vraagt. En bijzonder aantrekkelijk. Want je ziet er dingen die je nergens anders meer ziet: krabbescheer en zwarte stern, groene glazenmakers en modderkruipers en reigers in alle kleuren.
En er waren mensen die dat maar niets vonden. Waarschijnlijk mensen met een directe verwantschap met de ontginners van lang geleden. Hollanders zijn in den beginne droogmakers. Ontpolderen en vernatten voelt voor hen onhollands, of zo u wilt: tegennatuurlijk. En een van hen trekt nu aan de Haagse touwtjes. Dus moet staatsbosbeheer, een uitvoerende organisatie van de overheid, een groot aantal natuurgebieden in de uitverkoop doen. Te cope zetten.
Jammer, want er waren steeds meer mensen die deze zeldzame stukjes ruig Holland gingen waarderen. Ik ook, want ik houd wel van spannend. En dus ook van de toekomst, want die is ook spannend: wie zullen de ontginners van deze tijd zijn? Zullen zij ook moeten worden gelokt met mooie namen en met zoet lokkende aanbiedingen? Of staan de projectontwikkelaars al op de stoep bij staatssecretaris Bleker? En kunnen we straks golven in de Gagelpolder, ons vermaken in Disneyland Gageldijk of in pretpark petgat. Of wonen we straks in de toren van Gagel?
Ik ben benieuwd...

zondag 1 mei 2011

© Goed idee

Als een vlinder in Amerika met z'n vleugels klapt, kan dat aan andere kant van de wereld een orkaan veroorzaken. Zo kan ook een tweetje van 140 tekens uitgroeien tot een idee van landsbelang. Ziehier het nieuwste polderwachterplan.
Dit plan komt voort uit de nieuwste ontwikkelingen rond de Nieuwe Hollandse Waterlinie. U weet wel, die oude verdedigingslinie waarbij wij het westen van Nederland konden verdedigen door een groot stuk land van Muiden tot de Biesbos onder water te zetten. Jaren lang het geheime wapen van Nederland maar nu een rijksmonument dat met één been op de werelderfgoedlijst staat en dus door iedereen gekend moet worden. Jaren lang lagen de forten verstopt in het landschap en weggepoetst van de landkaarten, maar nu zijn het de hotspots van dit Nationale landschap. Daar moet je zijn.
Er is echter een klein probleempje bij onze hedendaagse navigatiesystemen. Sommige verkeren nog in de ouderwetse veronderstelling dat de waterlinie nog altijd geheim moet blijven. En dat is lastig. Maar ik heb het volgende goeie idee: Ik kreeg een enquete toegestuurd over windturbines in de provincie Utrecht. Of ik voor was of tegen en of ik plekken wist waar ze eventueel geplaatst zouden kunnen worden. Ik ben voor. Het enige tegenargument van horizonvervuiling vind ik als kunstenaar misplaatst. In ons horizontale landschap kan je deze verticale lijntjes juist uitstekend gebruiken om accenten te plaatsen en om grote lijnen aan te geven. Zoals de populieren een kanaal accentueren en de knotwilgen een polderweggetje. Of zoals iedere boerderij in de Noordoostpolder letterlijk wordt bepaald met een eigen turbine, net als de stokjes bij de kievitsnesten in haar weiland. Zo zouden we ook bij ieder fort van de waterlinie een turbine kunnen plaatsen. Als plaatsmarkering, als schone energievoorziening maar ook als ultramodern verdedigingsmiddel!
Want hier komt het mooiste van het hele plan: De enige 'natuur' in Nederland die we nog niet onder controle hebben is het weer. En dat is een van de factoren die in onheilspellende toekomstvoorspellingen een grote rol speelt. Dijken kunnen we verhogen, pompen kunnen we opvijzelen, maar de wind kunnen we niet keren. Tot nu. Want hier komt mijn goeie idee: als er zo'n superstorm onze kant op komt, draaien we de turbines naar de wind en laten we ze tegenwind blazen! Op die manier blazen we de storm gewoon de andere kant op (Engeland heeft namelijk bijna geen turbines dus die blazen niet terug). Dus nu het verdedigen met water niet meer werkt, verdedigen we ons gewoon met een harde wind!

vrijdag 29 april 2011

Hoe meer je weet, hoe meer je ziet.

Deze tekst verschijnt in zomereditie van de Bres, het blaadje van het IVN-Vechtplassen...

Wij, natuurvorsers, natuurgidsen en natuurliefhebbers weten het allemaal: hoe meer je weet hoe meer je ziet. Neem nou vogels. Voor veel mensen houdt het daarmee op. Die zien ze vliegen en zeggen: “dat zijn vogels”. Sommigen komen iets verder en zien iets meeuw-achtigs in de vogel: “ze lijken wel wat op kleine meeuwtjes”. “Is het geen stern?” Kijk, daar hebben we iemand die vast eerder mee is geweest met een excursie of die vroeger met opa heeft gevogeld. En wij, natuurkenners kunnen dan bevestigend antwoorden: “ja, dat is een stern, een vrij zeldzame, het is namelijk een zwarte stern”. En bij vele van ons (in ieder geval bij mij) is dan het hek van de dam. Dan komen de verhalen over het algemeen voorkomende poldervogeltje van vroeger, over de aankomst van de zwarte sterns halverwege april, over krabbescheer en de rovende snoeken en over de enerverende broedvlotjesvergaderingen. Die kennis maakt van een gewoon vogeltje een bijzonder vogeltje.
En dat kan met alle vogeltjes. Maar ook met de plantjes en andere diertjes, met mossen en mensen, met het landschap en haar gebouwen. Eigenlijk zou je alles over alles moeten weten, dat zou een oneindig interessante wandeling worden! Maar hoe kom je aan de benodigde informatie? Dat kan via de her en der geplaatste informatieborden. Maar zoals u wellicht weet ben ik daar geen voorstander van. Het probleem met deze informatieborden is vaak dat ze precies voor datgene worden geplaatst waar ze u over willen informeren. En daarbij komt dat ze vrij snel na de onthulling al worden opgenomen in de natuur. Letterlijk, omdat na een jaar al de eerste korstmossen bezit nemen van de randen van het bord en van daaruit in gesloten gelederen de rest van het bord over trekken. Machtig interessant, maar daarover staat dan weer niets op het informatiebord!
Je kan er ook voor kiezen om een IVN-gids of desgewenst een polderwachter mee te nemen tijdens de wandeling. Die weten vaak meer dan de doorsnee wandelaar en zijn er in getraind om hun kennis op een goeie manier over te brengen op de luisteraar. Zij weten dus meer, maar ook nog lang niet alles. Bijvoorbeeld de korstmossen zijn niet voor alle gidsen gesneden koek. Voor de diepgaande informatie over dit oppervlakkig samenwerkingsverband hebben zij vaak een veldgidsje in de rugtas. Sowieso handig die veldgidsjes, dus de ware informatiezoeker neme mee: een vogelgids, een flora-gids, een fauna-gids, een historisch naslagwerk, het uiterst informatieve boek ‘boeren toen en nu’ en voor het leuke de polderwachtergids. Kortom, u zeult met een complete bibliotheek door de polder. Da’s niet handig.
Maar hier is de oplossing! Als ik op het schoolplein sta en mijn telefoon gaat over (ik heb zo’n hippe smartphone) zie ik tien mensen naar hun broekzak grijpen. Dat betekent dat zij er ook een hebben en dat zij ook allemaal de gratis QR-code app kunnen downloaden en installeren op hun telefoon. En daarmee is alle informatie beschikbaar die je maar wenst. Een QRcode is niets anders dan een streepjescode, alleen dan in blokjes (dus toch iets anders) waaraan een website is gekoppeld. Zo heb ik onderhand al een tiental polderwachterverhaaltjes in het landschap gehangen, gewoon aan een bankje in de polder. Je gaat zitten, scant de code en beluistert het verhaal. Zo geeft de polderwachter geheel uit zicht inzicht in uw uitzicht!

maandag 4 april 2011

Draaien voor de prins

Een tijdje geleden moest ik op zoek naar het verhaal achter een oude poldermolen in Noord Holland. Ik was ter plekke niet bekend dus ik dacht: we doen het op de makkelijke manier, ik plaats gewoon een oproep in de lokale krant met de vraag: wie vertelt mij het verhaal van de grote molen? Het resultaat was welgeteld, of beter gezegd niet geteld: nul reacties. Ik kon mij niet voorstellen dat er niets te vertellen was over de molen, maar er was bij de mensen blijkbaar geen noodzaak om het te vertellen. Dus ik besloot de noodzaak te ensceneren. Er was recent een rapport geschreven waarin de mensen aangaven dat zij het open landschap rond het dorp bijzonder waardevol vonden. Dat er alles aan moest worden gedaan om dat zo te houden. Dus ik schreef een stukje dat er nu eindelijk aan deze wens van de bevolking voldaan zou worden en dat de oude molen, die al jaren draait voor de prins, wiens functie allang was overgenomen door een modern gemaal, nu eindelijk zou worden opgeruimd. Leve de leegte, uit zicht met die horizonvervuiling. Ter illustratie had ik een fotomontage gemaakt waarin de molen was weggepoetst. En toen kwamen de reacties!
Hoe haalde ik het in mijn hoofd om zo'n typisch Hollands landschapselement als 'horizonvervuiling' te bestempelen? Wist ik dan niet dat het een monument was, dat het de enige molen was die direct op het IJsselmeer maalde, enzovoort... Voilà, daar kwamen de verhalen.
Dus ik schreef de volgende week een nieuw stukje, over de waarde van de molen en dat we hem zouden moeten behouden voor de toekomst. Maar ook dat dat erg veel geld kostte en dat ik daar wel een goeie oplossing voor wist. In de bijgeleverde fotomontage had ik een grote glazen stolp over de molen geplaatst. Zo was het waardevolle monument ten allen tijde beschermd tegen weer en wind!
Toen werd de molenaar boos. Een molen zonder wind is een dooie molen, dus die stolp moest er maar snel weer vanaf. Goed, dacht ik jij wilt wind, dan zal je dat krijgen. Dus ik gaf hem de wind van voren. En van achteren en van opzij. Rondom de molen monteerde ik een tiental windturbines om de oude verhalen nieuw leven in te blazen.
Dus de molen staat er nog, zonder stolp, zonder turbines maar wel weer goed in beeld. Want naast het feit dat de oude poldermolens het verhaal vertellen over hoe wij het landschap hebben gemaakt en over het technische vernuft van onze voorouders horen zij bij het beeld van het Hollandse landschap. Maar dan wel draaiend alstublieft, want hoewel onze molens vaak met blote benen draaien (dat wil zeggen draaien zonder de vijzel aan te zetten) draagt dat draaien wel bij tot het behoud. Stilstaan betekent stukgaan. En dat stilstaan wekt de suggestie dat er ook niet meer hoeft te worden gepompt. De Deltawerken zijn klaar, het land is droog, dus de molens kunnen stilgezet. Maar niets is minder waar. Want nog altijd, nu zelfs nog meer dan vroeger, moeten wij pompen om droge voeten te houden. Alleen verstopt het waterschap zijn pompen in kleine anonieme bakstenen gebouwtjes. Dus ik zou er voor willen pleiten om de molens zo vaak mogelijk te laten draaien zodat iedereen ziet dat er moet worden gewerkt, al dan niet met de broek aan. Een draaiende molen laat zien: in Holland is het pompen of verzuipen...

donderdag 31 maart 2011

Lente

En u dacht dat de deur van uw auto gewoon het geluid van een autodeur maakt. Mis dus. Het geluid van een autodeur wordt ontworpen door geluidskunstenaars. Een goede autodeur ploft dicht, hoorbaar sluitend, zeker en vast. En dat geluid kan je maken. Met een folietje hier en een rubbertje daar. Een deur is pas een deur als hij het geluid maakt van een deur.
Ik was laatst in de polder met een schoolklas. Ik mocht ze wegwijs maken in de weidevogels. Over wat wij mensen allemaal moeten doen en laten om het de vogels naar de zin te maken: wel mest uitrijden want dat is goed voor de bodemdiertjes, het voedsel van de weidevogels. Maar niet te laat want dan rijd je de nesten stuk. Wel gras maaien want de weidevogels hebben graag uitzicht, maar niet te kort want dan kunnen ze zich niet verstoppen en ook weer niet tussen 1 april en half juni als ze op hun nest zitten. En zijn de nestmarkeringen nou handig voor de boeren zodat ze weten waar ze niet moeten maaien, of zijn ze handig voor de kraaien, eksters en ooievaars omdat die dan precies weten waar ze hun eten kunnen vinden?
Toen vroeg een jongetje: “maar waarom doen we dat eigenlijk? Waarom al die moeite voor een vogel die in geen enkel receptenboek voorkomt? Waarom al dat geld uitgeven als we eigelijk nog steeds niet weten hoe zij hun bedje precies gemaaid willen hebben"? In eerste instantie kwam ik met het zwakke argument dat het onze morele plicht is. 80 Procent van de grutto's broedt in Nederland, wij moeten dus zorgen voor een mooi opgemaakt bedje in een vijfsterren slaapkamer. Die morele plicht voel ik, en ik denk nog een handvol vogelaars met mij, maar het gros van onze landgenoten zal het een worst zijn waar de grutto broedt. Maar op de fiets naar huis hoorde ik het goede antwoord. Over de Hollandse kade met de kievitten en grutto’s scherend over mijn hoofd en een voorzichtig lentezonnetje in de rug dacht ik: het is weer lente. Lente is pas lente als de weidevogels het roepen.
Ik help u nog even op weg om dit lentegeluid te duiden. Gelukkig maken de weidevogels het ons erg makkelijk: ze roepen hun eigen naam. Zo is een [kie-wiet-kie-wiet] een kievit, een [tureluur-tureluur-tureluur] een tureluur en roept de scholekster... Nee, niet [scholekster-scholekster], wij noemen hem thuis altijd de bonte piet. Dat roept hij wel, het achterste stukje dan [tepiet-tepiet-tepiet] En dan mis ik er nog een: de grutto. Ik heb het vermoeden dat er daarbij ooit iets is misgegaan. De samensteller van de vogelgids heeft hier even niet op zitten letten. Hij heeft de grutto abusievelijk [grutto-grutto-grutto] laten roepen, maar dat klopt niet. Als u goed luistert zult u horen dat de grutto eigenlijk de to-grut zou moeten heten want hij begint altijd met het roepen van het laatste stukje van zijn naam [to-grut-to-grut] luister maar naar de lente...

donderdag 24 maart 2011

Rode Geus (oftewel: iets wilders)

Ik kom nog wel eens in de natuur. In de Hollandse natuur, geheel en al gemaakt door de mens. Geen natuurlijke natuur dus. Maar daarom niet minder mooi of waardevol. Misschien juist wel mooier en waardevoller dan dat spontane groen wat je nog wel eens over de grens aantreft. In ieder geval is onze natuur machtig interessant. Omdat wij mensen beslissen over wild- en waterstand en over wel of niet of wanneer of hoe te maaien. Niet maaien betekent bos en ik bevind mij als polderwachter (met mijn voorliefde voor gras boven bomen) in goed gezelschap, want bijna alle politieke partijen hadden in hun programma staan dat het landschap ‘open moet blijven’. Dus we maaien, of beter gezegd: we laten maaien; door taakstrafjongeren of door onze boeren. Of door grote grazers: Heckrunderen en Schotse hooglanders. En dat wringt: Schots vee dat ons Hollandse landschap in stand houdt. Ik ben niet van dergelijke politieke signatuur, maar toch zou ik willen zeggen: eigen koe eerst. Onze oude oerrunderen zijn in de 17de eeuw uitgestorven maar de genen leefden door in andere runderrassen. Die hebben wij zo gefokt dat ze uitstekende melk leveren, of biefstuk, maar een beetje survivallen in de natuur zit er niet meer in. Dus wij willen iets wilders. In 1997 zijn Staatsbosbeheer en de organisatie FREE begonnen met het kruizen van Nederlandse Brandrode runderen met de Franse Salers en daaruit groeit nu langzaam een nieuwe ras: de Rode Geus. Stoer, met een wild en woest voorkomen, maar met een lief karakter. Want dat is ook belangrijk: het landschap openen betekent dat wij mensen er ook doorheen moeten kunnen en dan kom je ze wel eens tegen. Dan is het fijn als ze niet zo wild zijn als ze er uitzien. We moeten de schaarse ruimte samen delen dus is een beetje aanpassingsvermogen ook een goede eigenschap in onze Hollandse poldercultuur...

donderdag 17 maart 2011

wild

Vandaag maak ik het u makkelijk. U hoeft het verhaaltje niet te lezen, deze keer zal ik het vertellen...

zaterdag 12 maart 2011

Pindakaas

Naast het zeer verantwoorde, biologisch en ecologisch duurzame voedsel wat ik dagelijks tot mij neem, houd ik ook erg veel van pindakaas. Niet alleen veel, maar ook lang. Waar het fruithapje voor veel kindertjes de eerste kennismaking is met ‘vast’ voedsel, kreeg ik als peuter een lik uit de pindakaaspot. (Dit gebeurde niet ver van de plek waar een aantal jaren daarvoor Wim T Schippers aan de andere kant van de dijk een flesje limonade leeg had gegoten in de zee. Als kunstwerk. Maar dat is verder niet relevant). Toen ik op de lagere school zat groeide mijn liefde voor de pindakaaspot. En niet alleen mijn eigen pot, maar ook die van anderen kon op mijn aandacht rekenen. Ik bleef vaak eten bij een vriendje, de zoon van de meester. Naar het schijnt was pindakaas ook daar mijn favoriete broodbeleg. Dat bleek uit het feit dat ik met Sinterklaas een surprise kreeg (gemaakt door mijn meester) bestaande uit een wasmiddelton die was gesurpriseerd tot enorme pot pindakaas. Op het etiket stond: Bleek’s pindakaas, smeuïg tot op de bodem!
Tijdens mijn studie aan de kunstacademie heb ik ook mijn muzikale carrière gehad. Deze carrière is het best te omschrijven als 'kort'. Maar hoe kort hij ook was, hij had een hoogtepunt. Dat was ons akoestische optreden in een Haagse tram. Daar brachten wij onze helaas nooit tot hit geworden klassieker: “pindakaas, pindakaas, ik houd toch zo van pindakaas!” ten gehore. De reacties van het publiek kan ik mij niet meer herinneren, wel dat we daarna nog een stevige wandeling hebben gemaakt.
En nu staan er op mijn ontbijttafel drie verschillende merken pindakaas. Iedereen z’n eigen smaak. Die van mij is lekker smeuïg, volgens de rest van de familie heet dat plakkerig. Zij hebben pindakaas met stukjes. Stukjes pinda denken ze, maar ik ben benieuwd wat een grondig onderzoek zal uitwijzen. ‘t Zal mij niets verbazen als het aardappel blijkt te zijn, of linoleum. En dan hebben we ook nog een pot die we ooit gekocht hadden omdat onze vertrouwde merken op waren. Maar die is niet lekker, en wat moet je er dan mee? Ik heb er nog even over gedacht om hem net als oude kauwgom onder de tafel te smeren. Maar ik denk toch dat ik in plaats van voor deze artistieke toch voor de culinaire oplossing kies: ik maak er pindasaus van.
Zoals u ziet speelt dit smakelijke bruine broodbeleg een grote rol in mijn leven. Ik wil niet overdrijven, maar misschien is het wel het fundament onder mijn kunstenaarschap. De lijm voor mijn gedachten. Ik zal niet zeggen dat er pindakaas door mijn aderen stroomt, maar ik denk dat ik bij de wekelijkse duik in de Loosdrechtse plassen toch zeker profijt heb van de substantiële hoeveelheid vet uit de pindakaaspot. Ik vind het dus niet vreemd dat dit ultieme broodbeleg zelf tot kunstwerk is verheven. Of liever gezegd: tot kunstwerk is belegd. Als u komend weekend niets te doen heeft moet u maar eens gaan kijken in museum Booijmans in Rotterdam. Daar ligt de pindakaasvloer van Wim T Schippers. Dus geef uw ogen en neus de kost, proeven mag niet. Maar dat vind ik niet erg, het is toch mijn merk niet.

Ps. Sommige mensen vinden het zonde van de pindakaas. Maar ik hoorde van de directeur van het museum dat wanneer het publiek op het werk was uitgekeken, de pindakaas aan de vogeltjes wordt gevoerd. Ik ben benieuwd wanneer die aan de aardappeleters mogen beginnen...

donderdag 10 maart 2011

De landschapschilder

U kent ze wel: Jacob van Ruysdael, Meyndert Hobbema en Jacob Maris: willekeurige meesters uit onze geschiedenis van de landschapschilderkunst. Ik vergeet natuurlijk Albert Cuyp, Rembrand, Jan Hendrik Weissenbruch, Mondriaan en nog vele anderen. Stuk voor stuk lieten zij ons het Hollandse landschap zien, met de nadruk op zien. Want we kennen het allemaal: weilanden, koeien, boerderijen en water, het is onze dagelijkse omgeving. Maar 'zien' vergt iets meer dan alleen de ogen er langs laten glijden, iets 'zien' betekent ook dat je er even bij stilstaat, er aandacht aan schenkt, er over nadenkt. En dat gaat nou eenmaal het best als je er de tijd voor neemt. Dus op een vrije zondagmiddag op de fiets de polder in! Daar ziet u zich gesteld voor het volgende probleem: zo op de fiets in de vrije natuur is er wel erg veel landschap om u heen. Het zou handig zijn als er iemand was die dat weidse uitzicht voor u van een kadertje zou voorzien, er een keuze uit zou maken. Dat kan! Bijvoorbeeld met een bezoek aan een museum. Daar hebben de schilders voor u een keuze gemaakt uit ons Hollandse landschap. Van tevoren staat al vast dat u geen haast heeft, niet door moet lopen om op tijd op een afspraak te zijn, maar u heeft de tijd! Alle tijd om het wipmolentje in Boskoop te zien. Op het schilderij van Weissenbruch staat hij in het licht van de zonsondergang. Een man op een paard en een hondje op het jaagpad en op het water een man die met een vaarboom (ook te gebruiken als polsstok) een platte schuit voortduwt. Het water in de vaart staat hoog, er drijven wat waterplanten en overal is natuur… Bijkomend voordeel van zo'n museumbezoek is dat u met het grootste gemak een kijkje kunt nemen in het verleden. Veel van de landschappen die u in het museum aantreft zijn van 'oude' meesters. Maar wat schildert een hedendaags landschapschilder? Een realist schildert snelwegen, nieuwbouwwijken en vliegtuigstrepen in de lucht. Het oude molentje staat op een industrieterrein en 'de natuur' bestaat uit een vies bosje waar je de hond uit kan laten. Maar natuurlijk ben je als schilder, als kunstenaar, vrij om dingen wel of niet te schilderen. Je kan je uitzicht zo inkaderen dat de fabrieksschoorsteen net buiten het beeld valt en weinigen zullen het je kwalijk nemen als je jouw koe niet voorziet van een geel oormerk. Maar we moeten ook weer niet overdrijven, ook de oude meesters zorgden er voor dat er in hun landschappen mensen liepen, treinen reden en molens draaiden. Want eigenlijk hoort de mens ook in de natuur thuis. Vroeger woonden we er in en aten we het, nu recreëren wij er en poept de hond er in. Vroeger schilderde een schilder met verf, op een doek. Soms werd het doek vervangen door een paneel, de verf door een potlood en soms werden zelfs de kwasten vervangen door een camera. Maar welk materiaal of medium de schilder ook gebruikte, het doel bleef de kijker iets te laten 'zien'. In 2003 verzon ik de 'polderwachter'; een wandelend kunstwerk in ons landschap. Hij schildert voor u een modern landschapsportret; niet met verf op een doek, maar met woorden in uw hoofd. Tijdens een wandeling door de polder voelt, ruikt en ziet u een levend schilderij. Met verhalen bij alles wat we tegenkomen wordt uw 'beeld' van de polder opnieuw gekleurd. De verhalen over gevaarlijk landschap (poema's, wilde katten en muskusratten), eetbaar landschap (koeien, kruiden en waterkonijnen) en gecultiveerd landschap (veenplassen, weilanden en 'nieuwe natuur') zetten uw alledaagse omgeving in een ander licht, in een ander perspectief. En met het bijgeleverde kijkkader kunt u zelfs in de weidse polder uw gezichtsveld terugbrengen tot het vertrouwde beeld op uw tv-scherm. Kortom: ga eens mee met de polderwachter als uw gids in het springlevende openluchtmuseum Holland!

dinsdag 8 maart 2011

Rotbeest

Ik kreeg vorige week via de twitter een mooi natuurfilmpje toegestuurd. Op een zandbank zat een zeearend. Naast hem kwam een vrij hulpeloze grauwe gans (u weet wel: zo'n vogel waarvan er volgens sommigen veelsteveel in de polder zitten) uit het water gestrompeld. Het tafereel werd gefilmd door een meneer met een, naar ik gok, kleine camera aan zijn oog. Het beeld bewoog nogal en zijn commentaar en dat van zijn vrouw was goed te verstaan. "Oh nee, daar komt er nog een!", zei zijn vrouw. En jawel, van rechtsboven dook nog een zeearend in beeld, bovenop de hulpeloze gans. Hij greep het dier in de rug en trok hem op de zandbank. Opeens was de gans, in de polder niet de kleinste vogel, een nietig diertje onder de enorme arend. Zo te zien had de arend wel trek, maar geen honger. Hij zat op zijn prooi, keek wat in het rond en trok af en toe een goeie hap wilde gans onder zich vandaan. Lekker vers, want de gans leefde nog. Vrij lang. "Jee", zei de commentaarstem, "ik dacht dat ze dat arme dier eerst wel dood zouden maken. Dit is toch wel heel zielig. Wat zijn het eigenlijk een rotbeesten!" Tja, het is de natuur hè? En die zit vol rot-beesten, rot-planten en rot-skevers. Oh nee, hier zet ik mijn streepje verkeerd, het zijn rots-kevers en die zijn leuk. Naast veel geliefde diersoorten kent Moeder Natuur namelijk hele horden rotbeesten. Kriebeldiertjes, stoeppoepers, vogeldoders, steekbeesten, lawaaimakers, gazonmollers en rovers. Mijn vrienden van de Vroege Vogels organiseren deze dagen een verkiezing van het rottigste rotbeest. En ik wil wel meedoen, maar ik weet niet welke ik moet kiezen. Ratten, aalscholvers en reigers vind ik te leuk om bovenaan te zetten. De mug, hier in deze contreien vaak waargenomen in knut-vorm, kan hoog scoren. Maar eigenlijk heb ik niet veel last van ze, ik hoor wel eens dat ze heel vervelend zijn, maar ik wil niet stemmen naar wat ik heb horen zeggen. Waar ik wel last van heb is van de hondenstront onder de schoenen en aan de kleren van mijn kinderen. Maar om daar nou de hond de schuld van te geven vind ik ook weer te kort door de bocht. Het zijn de baasjes die er schijt aan hebben. Blijkt uiteindelijk toch weer de mens de ware stoeppoeper te zijn, de vogeldoder, lawaaimaker en rover. Maar het rottigste rotbeest heeft zichzelf niet op de verkiezingslijst gezet. Rotstreek!

zondag 6 maart 2011

Krijger

De polderwachter is een wandelend kunstwerk. En ik ben de maker, bedenker en financieel adviseur. Het is eigelijk een uit de hand gelopen hobby, ik doe het al jaren zonder subsidie, ik verdien gewoon mijn geld. Maar ik stop er mee, met geld verdienen. Het is per slot van rekening een linkse, groene hobby en dat is in het huidige politieke klimaat not done. Kunst is onzin. Cultuur is leuk, zolang het laagdrempelig en niet in gewikkeld is, kortom: cultuur met een kleine k. Met de spelling nemen we het ook niet meer zo nou.
Dus wij, kunstenaars, hebben het zwaar deze dagen. En ik, als buiten kunstenaar, heb het dubbel zwaar. Ik heb last van twee klimaatveranderingen. Maar u weet hoe dat gaat: zet een kunstenaar in de kou op zwart zaad en hij krijgt goeie ideeën.
Zo stuitte ik op de 'geefwet'. Een nieuw initiatief van onze huidige regering om te stimuleren dat de gewone man geld gaat investeren in de kunst. In plaats van al die overheidssubsidies. Maar als er een geefwet komt, dan moeten er ook krijgers zijn. En laat ik daar nou een mooie rol voor de polderwachter zien liggen! Ik heb mij immers al vaker voorgedaan als Hollandse indiaan, als polderkrijger.
Dus ik ga voor het private geld. Ouderwets volgens middeleeuwse mentaliteit op zoek naar een mecenas. Gewoon iemand die mij een zak met geld geeft om er wat leuks mee te doen. Nee, dat zeg ik verkeerd, om er iets van kultureel belang mee te doen. Te laten zien hoe wij, Hollanders ons land gemaakt hebben. Dat wij, Hollanders voorop lopen als het gaat om waterbeheersing. Dat wij, Hollanders ware landschapskunstenaars zijn. Dat wij, Hollanders een ware traditie hebben in het innovatief ingrijpen in onze omgeving. Hoe wij onze natuur hebben getemd tot landschap.
Ik ben niet de eerste, ik neem Jan van Scorel als grote voorbeeld. Jan was ook een kunstenaar, een alleskunner. Naast schilder was hij bijvoorbeeld ook de uitvinder van een baggermachine om de Vecht uit te baggeren. En polderaar. Hij was degene die het plan maakte om de Zijpepolder (de polder waar ik ben geboren) droog te maken. Met rechts geld van investeerders uit Antwerpen.
Investeerders kunnen zich melden op polderwachter@gmail.com